De Heer geeft zijn volk hoop
De Heer troost de inwoners van Jeruzalem
1-2De Heer zegt: ‘Inwoners van Jeruzalem, luister naar mij. Jullie zijn het volk dat goed en eerlijk wil leven, het volk dat op mij vertrouwt. Denk aan de geschiedenis van jullie volk. Kijk naar jullie voorouders Abraham en Sara. Toen ik Abraham riep, was hij nog alleen. Maar ik heb hem gezegend en ik heb hem veel nakomelingen gegeven.
3Inwoners van Jeruzalem, ik zal jullie troosten. Ik zal jullie troosten omdat jullie stad verwoest is. Ik zal die verwoeste stad weer mooi maken. Ik maak van Jeruzalem een stad zo mooi als de tuin van Eden. Een stad waar overal muziek klinkt, een stad waar de mensen zingen en vrolijk zijn.
De Heer komt zijn volk bevrijden
4Luister naar mij, mijn volk. Luister goed! Ik heb jullie mijn wetten gegeven. De regels die ik gegeven heb, zijn een voorbeeld voor alle volken.
5Nog even, dan kom ik om jullie te helpen. Overal in de wereld wachten de mensen op mij. Ze wachten totdat ik kom en mijn kracht laat zien. Ik zal jullie heel snel bevrijden. En de andere volken zal ik straffen.
6Kijk eens omhoog naar de hemel. En kijk naar de aarde hier beneden. Misschien zal de hemel verdwijnen, zoals rook verdwijnt. Misschien zal de aarde vergaan, zoals een oude, versleten jas vergaat. En misschien zullen de mensen allemaal sterven. Maar de bevrijding die ik breng, zal altijd blijven. De overwinning die ik geef, zal nooit verdwijnen.
7Luister naar mij, mijn volk. Jullie kennen mijn regels. Jullie denken veel aan mijn wetten. Wees niet bang voor mensen die je beledigen en vernederen. 8Want zij zullen verdwijnen, als een oude jas die langzaam vergaat.
Maar de overwinning die ik geef, zal altijd blijven. De bevrijding die ik breng, zal nooit verdwijnen.’
Jesaja vraagt het volk om geduld
9Volk van Israël, jullie zeggen tegen de Heer: ‘Word wakker, Heer. Doe iets! Laat zien hoe machtig u bent! Gebruik uw macht, zoals u dat vroeger ook deed. U hebt toch lang geleden het grote monster in de zee gedood? 10U hebt toch een pad door de zee gemaakt? U zorgde dat het water verdween, en dat uw volk dwars door de zee kon gaan. Zo hebt u uw volk uit Egypte bevrijd!’
11Luister, volk van Israël. De Heer zal jullie opnieuw bevrijden. Dan komen de Israëlieten die gevangen zaten, weer terug naar Jeruzalem. Ze zullen blij zijn en juichen, de stad zal vol vreugde en blijdschap zijn. Niemand zal nog pijn of verdriet hebben.
De Heer zal zijn volk beschermen
12De Heer zegt: ‘Volk van Israël, ik zal jullie troosten, ik zal jullie beschermen. Je hoeft niet bang te zijn voor andere mensen. Want mensen zijn zwak, ze leven maar kort. Net als een bloem die maar even bloeit en dan doodgaat.
13-14Jullie hoeven ook niet bang te zijn voor jullie vijanden. Wees niet bang dat ze jullie vernietigen. Ze durven zich niet eens te laten zien!
Nog even, dan worden de gevangenen van jullie volk bevrijd. Ze zullen niet sterven, maar ze zullen leven. En ik geef hun alles wat ze nodig hebben.
Jullie mogen mij nooit vergeten, want ik heb jullie gemaakt. Ik heb de hemel als een koepel boven de aarde gezet. Ik heb de aarde stevig vastgezet. 15-16Ik laat het stormen op zee, ik zorg voor hoge golven. Ik ben de machtige Heer, jullie God.
Inwoners van Jeruzalem, luister. Jullie zijn mijn volk, jullie moeten mijn woorden doorgeven. En ik zal jullie steeds beschermen.’
Jeruzalem is genoeg gestraft
17Inwoners van Jeruzalem, word wakker! Word wakker en sta op! Jullie zijn genoeg gestraft. God was woedend op jullie. Hij heeft jullie zwaar en lang gestraft. Zijn straffen hebben van Jeruzalem een dode stad gemaakt.
18Jullie kunnen de stad niet meer helpen. Ook al is het jullie eigen stad, ook al hebben jullie er altijd gewoond. Jullie kunnen de stad niet redden. 19Want de stad is getroffen door grote rampen, ze is helemaal verwoest. Overal is honger en geweld. Niemand zal jullie troosten, er is niemand die nog medelijden met jullie heeft.
20Op alle hoeken van de straten liggen mensen, als dode dieren in een net. Ze bewegen niet meer, ze zijn gedood door de woede van God.
De Heer zal Jeruzalem verdedigen
21-22De Heer zegt: ‘Het gaat niet goed met Jeruzalem. Het lijkt wel of iedereen in die stad dronken is. Luister goed, inwoners van Jeruzalem. Ik ben jullie God, ik zal jullie verdedigen. Ik was woedend op jullie, ik strafte jullie lang en zwaar. Maar nu ben ik niet meer kwaad op jullie, maar op jullie vijanden!
23Ja, ik zal mijn woede nu op jullie vijanden richten. Zij hebben jullie mishandeld en vernederd. Ze zeiden tegen jullie: ‘Geef je over, dan zullen wij jullie stad in bezit nemen!’ En toen hebben jullie je overgegeven, zodat zij de stad in bezit konden nemen.’