Het lied over de wijngaard
1Ik wil een lied zingen over mijn vriend, een lied over mijn vriend en zijn wijngaard:
‘Mijn vriend had een wijngaard,
op een heuvel met goede grond.
2Hij werkte hard op die grond.
Hij haalde de stenen eruit
en plantte er de mooiste soorten druiven.
Hij bouwde er een toren
voor het bewaken van de wijngaard.
Hij maakte er een plek
om de druiven te persen.
Toen verwachtte hij goede druiven,
maar hij kreeg alleen maar slechte druiven.’
De Heer en zijn wijngaard
3De Heer zegt: ‘Inwoners van Juda en Jeruzalem, weten jullie waarom de druiven slecht zijn? Komt dat door mij of door mijn wijngaard? Wat denken jullie? 4Had ik nog meer aan mijn wijngaard kunnen doen? Ben ik iets vergeten? Waarom verwachtte ik goede druiven, maar kreeg ik alleen slechte druiven?
5Luister! Ik zal vertellen wat ik met mijn wijngaard ga doen. Ik breek de muren af en ik haal de heg eromheen weg. Dan wordt mijn wijngaard niet meer beschermd, maar dan wordt hij vertrapt door dieren. Die zullen alles verwoesten.
6Ik zal mijn wijngaard niet meer verzorgen, zodat er overal onkruid komt. En ik zal tegen de wolken zeggen dat ze geen regen meer moeten laten vallen.
7Volk van Israël, jullie zijn de wijngaard uit het lied. En volk van Juda, jullie zijn de planten die ik gekozen heb. En die vriend, dat ben ik, de machtige Heer. Ik dacht dat jullie goed bestuurd zouden worden, maar jullie worden alleen maar slecht bestuurd.’
God straft ontrouwe mensen
Mensen die steeds meer huizen kopen
8-9De machtige Heer zei tegen mij: ‘Jesaja, luister. Er zijn mensen die steeds meer huizen en land kopen. Straks is het hele land van hen. Dan is er geen plaats meer voor anderen.
Het zal slecht aflopen met die mensen! Al hun huizen zullen verwoest worden. Ook in de grootste en mooiste huizen zal niemand meer wonen. 10Zelfs een grote wijngaard brengt bijna geen wijn meer op. En akkers waarin veel gezaaid is, brengen maar één zak graan op.
Dronken mensen
11Er zijn mensen die al vroeg in de ochtend op zoek gaan naar drank. Die tot laat in de nacht wijn drinken en dronken worden. 12Bij al hun feesten is er vrolijke muziek. Er wordt gezongen en gedanst. Maar ze vergeten dat ik hen geholpen heb. Ze zien niet wat ik voor hen gedaan heb.
Het zal slecht aflopen met die mensen!
De dood is overal
13Omdat de mensen zo slecht zijn, zal mijn volk door vijanden naar een ver land gebracht worden. Iedereen zal dorst en honger hebben, zelfs de rijkste mensen. 14De dood is overal. De leiders van het volk zullen sterven. En ook alle anderen, alle mensen die feestvieren en lawaai maken. 15Al die mensen die zo trots waren, zullen hun hoofd buigen. Ze durven niemand meer aan te kijken, omdat ze vernederd zijn.
16Ik ben de Heer, de machtige en heilige God. Ik ben rechtvaardig, ik spreek eerlijk recht. 17Overal waar vroeger de rijke mensen hun feesten vierden, zullen schapen lopen. Die schapen zullen gras eten op de resten van de verwoeste stad.
Mensen die ongeduldig zijn
18Sommige mensen hopen dat er rampen komen. Ze willen dat God zo snel mogelijk straft. 19Ze roepen: ‘Waar blijft de Heer toch? Laat hij opschieten! Laat hij zijn werk afmaken! De heilige God van Israël moet zijn plannen snel uitvoeren. Dan weten we wat er gaat gebeuren.’
Het zal slecht aflopen met die mensen!
Mensen die goed noemen wat slecht is
20Sommige mensen noemen alles wat goed is, slecht. En alles wat slecht is, noemen ze goed. Die mensen veranderen het licht in duisternis. En van het donker maken ze licht. Alles wat bitter is, maken ze zoet. En alles wat zoet is, maken ze bitter.
Het zal slecht aflopen met die mensen!
Mensen die alleen aan zichzelf denken
21Sommige mensen denken dat ze erg wijs zijn. Ze vinden dat alleen zij heel verstandig zijn. Het zal slecht aflopen met die mensen!
22Sommige mensen drinken te veel wijn. Ze worden dronken en dan durven ze alles. Het zal slecht aflopen met die mensen!
23Sommige rechters spreken alleen iemand vrij als ze er geld voor krijgen. Ze geven onschuldige mensen geen eerlijk proces. Het zal slecht aflopen met die rechters!
De Heer zal al die mensen straffen
24Ik zal ze allemaal straffen, die mensen die zich tegen mij verzetten! Er blijft niets van hen over. Zoals er niets overblijft van droog gras dat verbrandt in het vuur.
Ik, de machtige Heer, heb tegen die mensen gesproken. Ik, de heilige God van Israël, heb die mensen geleerd hoe ze moeten leven. Maar zij hebben niet naar mij geluisterd!’
Vijanden vallen het land aan
25De Heer is woedend op zijn volk, en hij straft hen. De bergen beginnen te beven, en dode mensen liggen als vuil op straat. Maar nog is het niet genoeg! De Heer blijft kwaad op zijn volk.
26Zodra de Heer een teken geeft, vallen volken uit verre streken het land aan. Ze komen heel snel dichterbij met hun legers. 27Hun soldaten worden nooit moe. Ze struikelen niet en ze vallen niet in slaap. Ze zijn overal goed op voorbereid. 28Ze hebben scherpe pijlen en hun bogen zijn gespannen. Hun paarden en wagens gaan zo snel als de wind.
29Die soldaten zullen schreeuwen, ze zullen brullen als leeuwen. Ze brullen als een leeuw die een ander dier pakt en het meesleept. Niemand kan die soldaten nog tegenhouden. 30Iedereen zal ze horen schreeuwen. Hun geschreeuw zal klinken als het gebulder van de zee.
Als de vijanden komen, wordt het donker. Dan verdwijnt de zon achter dikke wolken, en dan wordt iedereen bang.