Babel zal zijn macht verliezen
1De Heer zegt: ‘Babel, je bent nu nog een machtige stad. Zo machtig als een koningin. Maar ik zeg tegen jou: Koningin Babel, kom van je troon en ga op de grond zitten. Je bent je macht kwijt. Je bent niet meer die deftige dame, 2je bent nu een slavin. Je moet nu graan gaan malen. Doe je mooie sluier af, trek je jurk uit en ga maar door het water van de rivier. 3Iedereen ziet je, het is alsof je naakt bent. De mensen zullen je uitlachen. Zo zal ik je straffen, en niemand houdt mij tegen.
4-6Koningin Babel, ga op de grond zitten en wees stil. Het is nu donker om je heen. Je heerst niet langer over veel koninkrijken. Toen ik kwaad was op mijn volk, heb ik hun land aan jou gegeven. Maar jij hebt dat land verwoest. Jij had geen medelijden met mijn volk, en ook niet met hun leiders.’
Dat zegt de heilige God van Israël. Hij is onze bevrijder. Zijn naam is: Machtige Heer.
Babel lijkt op een verwende koningin
7De Heer zegt tegen de stad Babel: ‘Jij denkt dat je voor altijd machtig blijft! Maar je hebt niet goed opgelet. Daardoor zie je niet wat er gebeurt. Je weet nog niet hoe het met je zal aflopen.
8Je lijkt op een verwende koningin die alleen aan zichzelf denkt. Die koningin denkt: Met mij kan niets fout gaan. Ik zal mijn man niet verliezen. Mijn kinderen zullen niet sterven. 9Maar dat zal wel gebeuren! Onverwachts, op één dag, zullen haar man en haar kinderen sterven. Daar helpt geen toverspreuk tegen, geen toverkunst kan die koningin helpen.
10Babel, jij denkt: Ik kan doen wat ik wil, want God ziet toch niet wat ik doe. Je denkt: Met mij kan niets fout gaan! Je vertrouwt op al je kennis, maar dat helpt niets. 11Het kwaad zal je treffen. Geen enkele toverkunst kan het ongeluk tegenhouden. Heel plotseling zal het gebeuren. Voordat je het weet, is het afgelopen met jou.
Babel kan door niemand gered worden
12Babel, gebruik je toverkunsten en toverspreuken maar, zoals je altijd gedaan hebt. Misschien kun je toch iets doen. Misschien dat het kwaad toch verdwijnt. 13Je had toch altijd zo veel raadgevers? Wat heb je die vaak om raad gevraagd! Vraag hun maar om te komen. Zij kijken toch vaak naar de hemel en de sterren? Zij zeggen toch elke maand wat er in de toekomst met je zal gebeuren? Vraag die raadgevers dan of ze je komen redden!
14Maar zij zullen je niet redden. Ze zullen allemaal verdwijnen in het vuur. Ze zullen allemaal verbranden, niemand zal uit dat vuur ontsnappen. Want het is niet zomaar een vuurtje waarop je brood bakt! Het zijn geen vlammen om lekker warm van te worden. Nee, het is een vuur dat alles verwoest!
15Je raadgevers zullen je dus niet helpen. Ook al ken je hen heel goed, ook al heb je vaak raad aan hen gevraagd. Die raadgevers zullen allemaal verdwijnen. En niemand zal je redden.’