1Als de nieuwe koning komt, zal iemand van Gods volk zeggen:
‘Ik wil u danken, Heer.
U bent kwaad op mij geweest,
maar dat is nu voorbij.
U geeft mij weer moed.
2God, u bent mijn redder,
op u vertrouw ik.
Ik ben niet bang meer,
want u geeft mij kracht, Heer.
U beschermt me,
u hebt me bevrijd.’
Het volk zal blij zijn
3Het volk van de Heer zal blij zijn als de Heer hen bevrijd heeft. Dan genieten de mensen weer van het leven, zoals iemand geniet van fris water uit een bron. 4Als de nieuwe koning komt, zullen ze zeggen: