God oordeelt eerlijk
God beslist over het leven van alle mensen
1De Heer sprak opnieuw tegen mij. Hij zei: 2‘Jullie zeggen in Israël: ‘Kinderen worden gestraft voor de fouten van hun ouders.’ Waarom zeggen jullie dat toch? 3Jullie moeten daarmee ophouden. 4Want ik beslis over het leven van alle mensen: over het leven van de ouders, en ook over het leven van de kinderen. En alleen de mensen die zondigen, zullen sterven.
Goede mensen zullen in leven blijven
5Stel dat iemand een goed mens is. Hij leeft op een goede en eerlijke manier. 6Hij vereert geen afgoden, en doet niet mee aan feesten ter ere van die afgoden. Hij slaapt niet met de vrouw van een ander, of met een vrouw die ongesteld is.
7-8Arme mensen onderdrukt hij niet, en hij steelt nooit. Hij vraagt geen rente als hij geld uitleent. En als anderen hem iets geven als bewijs dat ze het geleende geld zullen terugbetalen, dan geeft hij dat altijd terug.
Hij geeft eten aan mensen die honger hebben, en kleren aan mensen die naakt zijn. Hij doet geen onrecht. En als er ruzie is tussen twee personen, geeft hij altijd een eerlijk oordeel. 9Hij houdt zich aan mijn wetten, en leeft volgens mijn regels.
Zo iemand is goed en eerlijk. Zo iemand zal zeker in leven blijven.
Slechte mensen zullen sterven
10-11Maar stel dat die man een slechte zoon krijgt. Die zoon doet allerlei dingen die zijn vader nooit gedaan heeft. Hij pleegt geweld en vermoordt mensen. Hij doet mee aan feesten ter ere van de afgoden, en hij slaapt met de vrouw van een ander.
12-13Hij steelt, en hij onderdrukt arme en machteloze mensen. Hij vraagt rente als hij geld uitleent. En als anderen hem iets kostbaars geven als bewijs dat ze hem terug zullen betalen, dan geeft hij dat niet terug. Hij vereert afgoden en pleegt de meest afschuwelijke misdaden.
Zal zo iemand in leven blijven? Nee, zeker niet! Iemand die zulke vreselijke dingen doet, zal zeker sterven. Hij zal gestraft worden voor zijn eigen misdaden.
Een kind wordt niet gestraft voor de fouten van zijn vader
14Stel dat die slechte man een zoon krijgt. Die zoon ziet alle fouten van zijn vader, maar wil niet zo leven als hij. 15Hij vereert de afgoden van de Israëlieten niet. Hij doet niet mee aan feesten ter ere van die afgoden. En hij slaapt niet met de vrouw van een ander.
16-17Hij vraagt geen rente als hij geld uitleent. En anderen hoeven hem niets te geven als bewijs dat ze hem terug zullen betalen. Hij doet arme mensen geen kwaad en onderdrukt niemand. Hij steelt nooit, maar geeft eten aan mensen die honger hebben, en kleren aan mensen die naakt zijn. Hij houdt zich aan mijn wetten, en leeft volgens mijn regels.
Zo iemand zal zeker in leven blijven. Hij hoeft niet te sterven voor de fouten van zijn vader. 18Alleen zijn vader zal sterven, want alleen die is schuldig. Zijn vader heeft gestolen, arme mensen onderdrukt, en mensen van zijn volk slecht behandeld.
Iedereen wordt zelf beoordeeld
19Jullie vragen: ‘Waarom wordt de zoon niet gestraft voor de fouten van zijn vader?’ Omdat de zoon altijd eerlijk geleefd heeft, en omdat hij zich steeds aan mijn regels gehouden heeft. Daarom zal hij in leven blijven.
20Mensen die zondigen, zullen sterven. Maar kinderen worden niet gestraft voor de fouten van hun ouders. En ouders worden ook niet gestraft voor de fouten van hun kinderen. Als iemand misdaden pleegt, wordt alleen hijzelf daarvoor gestraft. En als iemand goed en eerlijk is, wordt alleen hijzelf daarvoor beloond.
Wie spijt krijgt, blijft leven
21Stel dat iemand verkeerde dingen doet. Maar hij krijgt spijt, en stopt met zijn verkeerde gedrag. Hij gaat zich aan mijn regels houden en zich goed en eerlijk gedragen. Dan zal hij zeker in leven blijven. Hij hoeft niet te sterven. 22Al zijn misdaden zullen hem vergeven worden. Hij mag in leven blijven omdat hij nu goede dingen doet.
23Of denken jullie soms dat ik blij ben met de dood van een slecht mens? Nee, ik wil veel liever dat hij ophoudt met zijn verkeerde gedrag, zodat hij in leven blijft.
Wie zondigt, moet sterven
24Maar stel dat een goed mens ophoudt met goed te leven. Stel dat hij verschrikkelijke dingen gaat doen, en een misdadiger wordt. Dan zullen de goede dingen die hij vroeger gedaan heeft, hem niet redden van de straf. Hij zal sterven omdat hij nu zondigt en misdaden pleegt.
Wat de Heer doet, is eerlijk
25Jullie zeggen: ‘Wat de Heer doet, is oneerlijk!’ Maar luister eens, Israëlieten! Jullie zijn zelf oneerlijk!
26Als een goed mens ophoudt met goed te leven, en slechte dingen gaat doen, dan zal hij sterven. 27-28En als een slecht mens spijt krijgt van zijn misdaden, en zich goed gaat gedragen, dan zal hij blijven leven. Hij hoeft niet te sterven.
29Hoe durven jullie te zeggen dat ik oneerlijke dingen doe, Israëlieten! Jullie zijn zelf oneerlijk!
Ga op een goede manier leven
30Luister, Israëlieten. Ik zal ieder van jullie beoordelen op zijn eigen gedrag. Maak daarom een einde aan het kwaad dat jullie doen! Zorg ervoor dat jullie niet voor je fouten gestraft worden. 31Houd op met jullie misdaden. En begin een nieuw leven, zodat jullie niet hoeven te sterven. 32Want de dood van een mens maakt mij niet blij. Ga dus op een goede manier leven, zodat jullie in leven blijven!’