Het volk moet Juda verlaten
De Israëlieten zijn eigenwijs
1De Heer zei tegen mij: 2‘Mensenkind, je woont bij een eigenwijs volk. De mensen van jouw volk hebben wel ogen, maar ze willen niets zien. En ze hebben wel oren, maar ze luisteren niet. Want ze zijn erg eigenwijs.’
Ezechiël doet alsof hij vertrekt
3‘Luister goed, mensenkind,’ zei de Heer verder. ‘Je moet doen alsof je gevangen wordt genomen en naar een ander land wordt gebracht. Pak de spullen bij elkaar die je nodig hebt, en vertrek uit je huis. Zorg ervoor dat de mensen van je volk je kunnen zien. Misschien zullen ze begrijpen waarom je dat allemaal doet, ook al zijn ze erg eigenwijs.
4Breng overdag de spullen die je mee wilt nemen, naar buiten. Maar vertrek pas als het avond wordt. Want ook gevangenen worden pas ’s avonds naar een ander land gebracht. Zorg ervoor dat iedereen kan zien wat je doet.
5-6Maak een gat in de muur van je huis, en breng je spullen door dat gat naar buiten. En zorg er ook nu voor dat iedereen dat kan zien. Neem de spullen op je schouders, en vertrek als het donker is. Bedek je gezicht, zodat je je eigen land niet meer kunt zien.
Wat jij doet, is een teken. Daarmee laat je zien wat er met het volk van Israël zal gaan gebeuren.’
7Ik deed wat de Heer gezegd had. Overdag bracht ik de spullen die ik mee wilde nemen, naar buiten. En ’s avonds maakte ik met mijn handen een gat in de muur. Toen het donker was, nam ik de spullen op mijn schouders, en ik vertrok. Iedereen kon zien wat ik deed.
Ook het volk moet vertrekken
8De volgende ochtend zei de Heer tegen mij: 9‘Mensenkind, die eigenwijze Israëlieten hebben je toch wel gevraagd wat je aan het doen was?
10-11Zeg maar tegen hen dat je hun een teken gegeven hebt. Met die spullen op je schouders heb je de koning en alle andere Israëlieten uitgebeeld. Wat jij uitgebeeld hebt, zal ook met hen gebeuren. Ze zullen gevangen worden genomen en naar een ander land gebracht worden. 12Als het donker is, zal de koning zijn spullen op zijn schouders nemen en vertrekken. De mensen zullen een gat in de muur maken en hem daardoorheen laten gaan. De koning zal zijn gezicht bedekken, zodat hij zijn eigen land niet meer kan zien. 13Hij zal gevangen worden genomen en naar Babylonië gebracht worden. Daar zal hij sterven. Zijn eigen land ziet hij nooit meer terug. Ik zal er zelf voor zorgen dat dat zal gebeuren.
Een kleine groep zal in leven blijven
14De volgelingen van de koning en zijn leger zullen alle kanten op gejaagd worden. Ze zullen achtervolgd worden door hun vijanden. 15Ik zal hen wegjagen naar verre landen. Daar zullen ze wonen bij volken die ze niet kennen. Dan zullen ze begrijpen dat ik de Heer ben.
16Een klein groepje mensen zal ik in leven laten. Zij zullen niet sterven door oorlog, honger of een vreselijke ziekte. Want zij moeten aan de volken waarbij ze terechtkomen, vertellen over de misdaden van hun volk. Dan zullen ook die volken begrijpen dat ik de Heer ben.’
Ezechiël moet beven van angst
17De Heer gaf mij opnieuw een opdracht. Hij zei tegen mij: 18‘Mensenkind, als je brood eet, moet je beven van angst. Als je water drinkt, moet je bang zijn en trillen.
19Vertel aan de mensen van je volk: ‘Dit zegt God, de Heer: Zo zal het ook gaan met de inwoners van Jeruzalem die achtergebleven zijn in Israël. Ook zij zullen bang zijn als ze brood eten. En ook zij zullen beven van angst als ze water drinken. De mensen zullen bang zijn omdat iedereen uit het land wordt weggejaagd. Dat komt doordat er zo veel geweld is in het land. 20Dan zullen de steden leeg achterblijven, en het land zal veranderen in een woestijn.’
Als die dingen gebeuren, zullen de mensen begrijpen dat ik de Heer ben.’
De Israëlieten geloven de profeten niet
Wat de profeten zeggen, zal gebeuren
21De Heer zei tegen mij: 22‘Mensenkind, in Israël gebruiken ze dit spreekwoord: ‘De dagen gaan voorbij, maar wat de profeten gezegd hebben, gebeurt niet.’ 23Maar jij moet tegen het volk zeggen: ‘Dit zegt God, de Heer: Ik zal ervoor zorgen dat dit spreekwoord niet meer gebruikt wordt. Want wat de profeten gezegd hebben, zal juist wel gebeuren! Al heel snel! 24Dan zullen ze in Israël begrijpen dat de profeten geen leugens verteld hebben. 25Want alles wat ik tegen de profeten zeg, zal zeker uitkomen. Het zal niet lang meer duren. Nog tijdens jullie leven zal ik de woorden van de profeten laten uitkomen, eigenwijs volk!’’
Wat Ezechiël zegt, zal snel gebeuren
26De Heer zei ook tegen mij: 27‘Mensenkind, de mensen van je volk zeggen: ‘De dingen die de profeet Ezechiël namens de Heer zegt, gebeuren pas later, over een lange tijd.’ 28Maar jij moet tegen die mensen zeggen: ‘Wat ik namens de Heer zeg, zal al heel snel gebeuren. De Heer zal er niet lang mee wachten.’’