Twee nieuwe stenen platen
1Toen zei de Heer tegen mij: ‘Mozes, hak twee stenen platen uit een rots. Ze moeten hetzelfde zijn als de stenen platen die je kapotgegooid hebt. Je moet ook een kist maken. Daarna moet je naar mij toe komen, op de berg. 2Dan zal ik mijn regels op die stenen platen schrijven, dezelfde regels die op de platen stonden die jij kapotgegooid hebt. Die nieuwe platen moet je in de kist leggen.’
3Ik heb toen een kist gemaakt van hout, en ik heb twee stenen platen uit een rots gehakt. Daarna ben ik met de platen de berg op geklommen. 4Toen heeft de Heer daarop hetzelfde geschreven als op de vorige stenen platen: zijn tien belangrijkste regels. Dat zijn de regels die hij aan jullie bekendgemaakt heeft vanuit het vuur op de berg.
De Heer heeft mij toen de stenen platen gegeven, 5en ik ben de berg af gegaan, naar beneden. Daarna heb ik de platen in de kist gelegd. En daar liggen ze nog steeds, in de kist die ik in opdracht van de Heer gemaakt heb.
De Israëlieten reizen verder
6Toen zijn jullie van de waterbronnen bij Bene-Jaäkan verder gereisd naar de plaats Mosera. Daar is Aäron gestorven en begraven. Zijn zoon Eleazar volgde hem op als priester. 7Vanuit Mosera zijn jullie verder gereisd naar Gudgod. En daarvandaan weer naar Jotbata, waar veel water is.
8In die tijd heeft de Heer aan de Levieten bijzondere taken gegeven: zij moesten de heilige kist dragen, en ze mochten als priester voor de Heer werken. Ook mochten zij namens de Heer de zegen uitspreken over het volk.
Die taken hebben ze nog steeds. 9Ze mogen als priester in de heilige tent werken, zoals de Heer hun beloofd heeft. En daarom bezitten ze geen eigen grond.
10Zoals ik verteld heb, ben ik veertig dagen en nachten op de berg geweest. En ook toen luisterde de Heer naar mij. Hij besloot om jullie niet te doden. 11Hij zei: ‘Reis nu maar verder met het volk en ga zelf voorop. Dan kunnen ze het land binnengaan dat ik aan hun voorouders beloofd heb. En dan kunnen ze dat land in bezit nemen.’’
Houd je aan Gods regels
Heb eerbied voor de Heer
12Mozes zei verder tegen de Israëlieten: ‘Heb eerbied voor de Heer, jullie God. Dat is wat hij van jullie vraagt. Leef zoals hij het jullie leert. Dien hem, en heb hem lief met je hele hart en je hele ziel. 13Vandaag geef ik jullie zijn wetten en regels. Als jullie je daaraan houden, zal het goed met jullie gaan.
14De Heer is machtig. Hij heerst over de hoogste hemel, over de aarde en over alles wat op de aarde leeft. 15En toch heeft hij juist jullie uitgekozen als zijn volk. Zo veel hield hij van jullie voorouders! 16Wees daarom niet langer ongehoorzaam, maar open je hart voor God.
De Heer is de hoogste God
17De Heer, jullie God, is de hoogste God en Heer. Hij is groot en machtig. Iedereen moet eerbied voor hem hebben. Hij is rechtvaardig, hij behandelt alle mensen gelijk. 18Hij steunt weduwen, en kinderen zonder vader. Hij beschermt vreemdelingen en geeft ze eten en kleren. 19Ook jullie moeten goed zijn voor vreemdelingen, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. 20En jullie moeten eerbied hebben voor de Heer. Vereer alleen hem, wees hem trouw. En als je iets plechtig belooft, noem dan alleen de naam van de Heer.
21Dank de Heer, jullie God! Hij doet geweldige dingen. Jullie hebben met eigen ogen gezien wat voor grote wonderen hij deed! 22Toen jullie voorouders naar Egypte gingen, waren ze met zeventig mensen. En nu zijn jullie met net zo veel mensen als er sterren aan de hemel zijn!