De nieuwe tijd is gekomen
1Als dienaar van God waarschuw ik jullie. God heeft laten zien hoe goed hij voor jullie is. Zorg ervoor dat dat niet voor niets geweest is!
2Want God zegt in de heilige boeken: «Er zal een nieuwe tijd komen. Dan zal ik naar jullie luisteren. Ik zal jullie helpen, ik zal jullie redden.» Luister goed! Die tijd, dat is nu. De tijd van onze redding is gekomen.
Paulus vertelt hoe hij werkt
3Ik zorg ervoor dat niemand een reden heeft om boos op mij te zijn. Dan kan niemand iets verkeerds zeggen over al het werk voor het goede nieuws. 4Als dienaar van God doe ik mijn werk zonder op te geven. Ik laat iedereen zien dat ik volhoud. Ook al maak ik veel moeilijkheden, problemen en ellende mee. 5Ook al word ik geslagen, gevangengenomen of door woedende mensen aangevallen. Ook al moet ik zo hard werken dat ik zelfs niet kan slapen of eten.
6Ik ben altijd eerlijk, ik heb veel kennis, ik ben geduldig en vriendelijk. De heilige Geest werkt in mij, en mijn liefde voor de mensen is echt. 7De boodschap die ik vertel, is de waarheid. God helpt me met zijn kracht. Ik strijd voor het goede nieuws en ik verdedig het, met eerlijkheid en trouw. 8Het maakt me niet uit of mensen mij eren of me uitlachen. Het maakt me niet uit of mensen trots op me zijn of me uitschelden. Ik doe mijn werk.
Er zijn mensen die mij een bedrieger noemen, maar ik spreek de waarheid. 9Ik ben niet beroemd, maar toch weten veel mensen dat ik een dienaar van God ben. Mijn leven is steeds in gevaar, maar tegelijk is mijn nieuwe leven al begonnen. God laat mij lijden, maar hij zal me niet doden. 10Ik heb verdriet, maar toch ben ik altijd blij. Ik ben arm, maar ik maak veel mensen rijk. Ik bezit niets, en toch heb ik alles!
De apostel en zijn kerk
Paulus vraagt om liefde
11Vrienden in Korinte, ik spreek open en eerlijk tegen jullie. Want ik houd van jullie met heel mijn hart. 12Mijn liefde voor jullie is dus niet het probleem. Het probleem is jullie liefde voor mij! 13Jullie moeten net zo veel van mij houden als ik van jullie. Ik vraag dat zoals een vader dat van zijn kinderen vraagt. Houd van mij met heel je hart!
Wie bij God hoort, moet heilig zijn
14Jullie mogen je leven niet delen met ongelovigen, want jullie passen niet bij hen. Het doen van Gods wil heeft niets te maken met het doen van slechte dingen. Net zoals licht niets te maken heeft met donker. 15Christus lijkt toch niet op Satan? Dan past een gelovige toch ook niet bij een ongelovige? 16De tempel van God heeft niets te maken met afgoden. En wij, de gelovigen, vormen samen de tempel van de levende God.
God zegt in de heilige boeken: «Ik zal bij jullie wonen en altijd bij jullie blijven. Ik zal jullie God zijn, en jullie zullen mijn volk zijn. 17Ga daarom weg bij de ongelovigen. Leef niet langer met hen samen. En raak geen dingen aan die onrein zijn. Dan zal ik jullie met open armen ontvangen. 18Ik zal jullie vader zijn, en jullie zullen mijn zonen en dochters zijn. Dat zeg ik, de machtige Heer.»