Achis wil dat David voor hem vecht
1In die tijd maakten de Filistijnen hun leger klaar voor een oorlog tegen Israël.
Achis zei tegen David: ‘Je begrijpt natuurlijk wel dat jij en je soldaten voor mij moeten vechten.’ 2En David zei: ‘Ja, natuurlijk! Ik zal u laten zien wat ik allemaal kan.’ Achis zei: ‘Goed, dan hoor jij voortaan bij mijn lijfwacht.’
De geest van Samuel
Saul is doodsbang
3-6Toen kwamen de Filistijnen bij elkaar. Ze maakten een kamp in Sunem. En Saul verzamelde zijn hele leger en maakte een kamp in de Gilboa-bergen. Toen Saul het leger van de Filistijnen zag, werd hij doodsbang. Hij vroeg de Heer om raad, maar de Heer antwoordde niet. Niet in dromen en niet via priesters of profeten.
Saul roept de geest van Samuel op
Toen Samuel gestorven was, hadden alle Israëlieten gerouwd om zijn dood. Ze hadden Samuel begraven in zijn woonplaats Rama. Daarna had Saul alle waarzeggers en mensen die geesten opriepen, weggejaagd uit Israël.
7Maar nu zei Saul tegen zijn dienaren: ‘Zoek voor mij een vrouw die geesten kan oproepen. Dan ga ik naar haar toe en vraag ik haar om raad.’ Zijn dienaren zeiden: ‘In Endor woont zo’n vrouw.’
8Toen deed Saul andere kleren aan, zodat hij niet herkend kon worden. Hij ging midden in de nacht naar de vrouw toe. En hij nam twee dienaren mee. Hij zei tegen de vrouw: ‘Kunt u voor mij een geest om raad vragen? Ik zal zeggen wie u moet oproepen.’ 9Maar de vrouw zei: ‘U weet toch wat Saul gedaan heeft? Hij heeft alle waarzeggers en mensen die geesten kunnen oproepen, weggejaagd uit Israël. Waarom wilt u mij iets laten doen waarvoor Saul mij zal doden?’ 10Maar Saul beloofde plechtig: ‘Zo zeker als de Heer leeft: u zult hiervoor niet gestraft worden.’ 11Toen vroeg de vrouw: ‘Wie moet ik voor u oproepen?’ En Saul zei: ‘Roep Samuel voor mij op.’
12Toen de vrouw de geest van Samuel zag, begon ze hard te schreeuwen. Ze riep tegen Saul: ‘Waarom hebt u mij bedrogen? U bent Saul zelf!’ 13Maar Saul zei tegen haar: ‘U hoeft niet bang te zijn! Vertel me wat u ziet.’ De vrouw antwoordde: ‘Ik zie een geest uit de aarde omhoogkomen.’ 14Saul vroeg: ‘Hoe ziet die geest eruit?’ De vrouw zei: ‘Het is een oude man met een mantel.’ Toen wist Saul dat het Samuel was. Saul knielde en maakte een diepe buiging.
Saul zal verslagen worden
15Samuel vroeg aan Saul: ‘Waarom laat je me oproepen? Waarom stoor je mij?’ Saul antwoordde: ‘Omdat de Filistijnen oorlog tegen mij willen voeren! Ik ben doodsbang, want God beschermt me niet meer. Hij zegt niets meer tegen mij. Niet via de profeten en niet in dromen. Daarom heb ik u geroepen, u moet me vertellen wat ik moet doen.’
16Maar Samuel zei: ‘Waarom vraag je dat? Je weet toch dat de Heer je in de steek gelaten heeft? Hij is je vijand geworden. 17De Heer heeft gedaan wat ik je vroeger al verteld heb. Hij wil niet meer dat jij koning bent. Hij wil dat David koning wordt. 18De Heer heeft dat besloten, omdat jij niet naar hem geluisterd hebt. Want je hebt de Amalekieten niet gestraft, ook al moest dat van de Heer.
19De Heer zal de Filistijnen laten winnen van jou en van de Israëlieten. Morgen zullen jij en je zonen sterven, en het leger van Israël zal worden verslagen.’
Saul schrikt van Samuels woorden
20Toen Saul dat hoorde, viel hij voorover op de grond. Hij was erg geschrokken van Samuels woorden. En hij had geen kracht meer. Dat kwam doordat hij de hele dag en de hele nacht niets gegeten had.
21De vrouw ging naar Saul toe en zag hoe bang hij was. Ze zei tegen hem: ‘Ik heb gedaan wat u vroeg. Daarmee heb ik mijn leven in gevaar gebracht. Ik heb geluisterd naar wat u tegen mij zei. 22Luister daarom ook naar mij. Laat mij u iets te eten geven. Als u eet, krijgt u weer kracht. Dan kunt u weer op weg gaan.’
23Saul zei: ‘Nee, ik wil niet eten.’ Maar zijn dienaren en de vrouw bleven zeggen dat hij iets moest eten. Uiteindelijk luisterde Saul naar hen. Hij stond op en ging op een bed zitten.
24De vrouw maakte eten klaar. Ze slachtte een kalf en bakte platte broden. 25Ze gaf Saul en zijn dienaren te eten. Nadat ze gegeten hadden, gingen ze midden in de nacht weer bij de vrouw weg.