Hanna dankt de Heer
1Hanna begon te bidden:
‘Ik ben blij met wat de Heer voor mij doet!
Ik ben sterk, want hij is bij mij.
Mijn vijanden lach ik uit.
Ik ben gelukkig, want de Heer helpt mij.
2Niemand is zo heilig als de Heer,
hij is de enige God!
Niemand is zo sterk als hij.
3Denk niet dat je belangrijk bent.
Schep niet op over jezelf.
Want God weet alles, hij is de Heer.
Hij ziet alles wat mensen doen.
4Sterke mannen verliezen hun kracht,
maar zwakke mensen worden sterk.
5Mensen die genoeg te eten hadden,
moeten moeite doen voor een stukje brood.
Maar iedereen die honger had,
krijgt meer dan genoeg te eten.
Vrouwen die geen kinderen hadden,
krijgen er wel zeven.
Maar moeders die veel kinderen hadden,
blijven alleen achter.
6De Heer beslist over leven en dood.
De één laat hij sterven,
de ander geeft hij het leven terug.
7De Heer beslist over arm en rijk.
Aan sommige mensen geeft hij macht,
maar anderen vernedert hij.
8Zwervers trekt hij uit het vuil omhoog,
hij haalt hen weg uit hun ellende.
Hij laat hen wonen bij de rijken,
ze krijgen daar de mooiste plaats.
Want de aarde is van de Heer,
hij heeft de wereld gemaakt.
9Mensen die trouw zijn aan de Heer,
krijgen zijn bescherming.
Maar mensen die hem niet trouw zijn,
sterven in het donker.
Mensen kunnen niets zonder de Heer.
10Als ze zich tegen hem verzetten,
wordt hij woedend op hen.
Hij vernietigt hen helemaal.
De Heer spreekt recht over heel de aarde.
De koningen die hij uitkiest,
maakt hij machtig en sterk.’
Samuel blijft in Silo
11Elkana en zijn familie gingen terug naar hun huis in Rama. Maar de kleine Samuel bleef in Silo om de Heer te dienen. En de priester Eli zorgde voor Samuel.
Straf voor Eli en zijn zonen
De zonen van Eli gedragen zich slecht
12De zonen van Eli waren slecht. Ze waren niet trouw aan de Heer. 13En ze hielden zich niet aan de regels voor het offeren. Ze kwamen kijken bij iedereen die een offer bracht, en dan namen ze altijd een grote vork mee. 14Daarmee prikten ze in de pannen waarin het vlees gekookt werd. Al het vlees dat ze uit de pan haalden, hielden ze voor zichzelf. Dat deden ze bij iedere Israëliet die in Silo kwam offeren.
15Soms kwamen ze zelfs al voordat het vet van het vlees geofferd was. Ze zeiden tegen de man die het vlees offerde: ‘Geef ons het vlees rauw! Het mag niet gekookt zijn, want we willen het zelf roosteren.’ 16De man antwoordde dan: ‘Wacht alstublieft totdat het vet geofferd is. Neem daarna zo veel u wilt.’ Maar dan zeiden de zonen van Eli: ‘Geef het nu direct, anders pakken we het met geweld!’
17De Heer was kwaad over het slechte gedrag van Eli’s zonen. Want zij hadden geen respect voor de offers aan de Heer.
Eli zegent de ouders van Samuel
18De jonge Samuel diende de Heer in de tempel. Hij had speciale witte priesterkleding. 19Zijn vader en moeder kwamen elk jaar om hun offer te brengen. Dan bracht zijn moeder ook een nieuwe jas voor Samuel mee. Die maakte ze altijd zelf.
20Eli zegende Elkana en Hanna elk jaar. Op een keer zei Eli tegen hen: ‘Hanna heeft de Heer om een kind gevraagd. Maar daarna heeft ze hem ook weer teruggegeven aan de Heer. Daarom hoop ik dat de Heer jullie nog meer kinderen zal geven.’
Toen gingen Elkana en Hanna naar huis terug. 21En de Heer was goed voor Hanna. Ze kreeg nog drie zonen en twee dochters.
Intussen groeide Samuel op in de tempel in Silo.
Eli praat met zijn zonen
22Eli was al oud. Soms hoorde hij iets over het slechte gedrag van zijn zonen. Hij hoorde hoe slecht Chofni en Pinechas de Israëlieten behandelden. En dat ze naar bed gingen met vrouwen die bij de ingang van de tempel werkten.
23Eli zei dan tegen zijn zonen: ‘Waarom doen jullie die slechte dingen? Iedereen praat erover. 24Het volk van de Heer vertelt niet veel goeds over jullie. 25God zou kunnen helpen als mensen elkaar slecht behandelen. Maar wie kan er nog helpen als jullie slechte dingen doen tegenover God?’ Maar Chofni en Pinechas luisterden niet naar hun vader. Want de Heer had al besloten om hen te doden.
26Samuel werd intussen steeds groter. De Heer hield veel van hem. Ook de mensen hielden veel van Samuel.
De Heer is kwaad op Eli
27Op een dag kwam er een profeet bij Eli, die zei: ‘De Heer heeft mij gestuurd. Hij zegt: ‘Eli, ik heb jouw voorouders in Egypte verteld wie ik ben. Weet je dat niet meer? Dat was toen zij nog slaven waren van de farao.
28-29Van alle Israëlieten heb ik alleen uit jouw familie mensen gekozen om priester te zijn. Het is hun taak om offers te brengen op mijn altaar, en om wierook voor mij te branden. Ook moeten zij onderzoeken wat mijn plannen zijn met het volk.
Ik heb opdracht gegeven om offers aan mij te brengen in de tempel. En jij en jouw familie mogen een deel van die offers hebben. Maar jij en je zonen maken daar misbruik van. Het lijkt erop dat jij je zonen belangrijker vindt dan mij. Want jullie eten jezelf dik en rond. Jullie nemen het beste van elk offer dat mijn volk Israël mij brengt.
De Heer straft de familie van Eli
30Ik ben de Heer, de God van Israël. Ik had beloofd dat mensen uit jouw familie voor altijd priester zouden zijn. Maar die belofte geldt nu niet meer. Ik heb respect voor mensen die respect hebben voor mij. Maar mensen die mij onbelangrijk vinden, zijn voor mij ook onbelangrijk.
31Er komt een dag dat er in jouw familie niemand meer is met macht. Ik zal ervoor zorgen dat niemand in jouw familie oud wordt. 32Jij zult jaloers zijn op de mensen in Israël. Zij zullen het goed hebben, maar in jouw familie wordt niemand meer oud. 33Nog één man zal als priester bij mijn altaar werken. Maar verder zullen alle mannen uit jouw familie sterven als ze jong en sterk zijn. En jij zult blind worden van verdriet. Je zult alle vreugde in je leven verliezen.
De Heer geeft een teken
34Ik geef je een teken dat het waar is wat ik zeg. Op een dag zullen allebei je zonen tegelijk sterven. 35Dan maak ik iemand priester die mij wel trouw dient. Hij zal doen wat ik wil. En ik zal ervoor zorgen dat hij een grote familie krijgt. Hij zal altijd een goede helper zijn van de man die ik als koning uitkies.
36Iedereen van jouw familie die dan nog in leven is, zal naar die priester toe gaan. Zij zullen hem om geld en een beetje eten vragen, en hem smeken om als knecht te mogen werken.’’