Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Belangrijke mensen in de Bijbel

Hier volgt een samenvatting van de bijbelse geschiedenis. Aan de hand van bijbelse personen krijg je een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen in de Bijbel.

Het begin

Adam en Eva (Genesis 2-5)

Adam en Eva zijn de eerste twee mensen in de Bijbel. Volgens de Bijbel zijn ze de voorouders van alle mensen op aarde. Ze wonen in de tuin van Eden, het paradijs. Ze mogen de vruchten eten van alle bomen in die tuin, behalve de vruchten van de boom in het midden van de tuin.

Een slang verleidt Eva om toch van de vruchten van die boom te eten. Ook Adam eet ervan. Daarom stuurt God Adam en Eva weg uit het paradijs. Adam moet voortaan hard werken voor hun eten. En Eva zal met veel pijn kinderen krijgen.

Noach (Genesis 6-9)

Noach moet van God een boot bouwen voor zichzelf en zijn gezin, en voor een heleboel dieren. Er zal namelijk een grote overstroming komen, die de hele aarde met water zal bedekken.

Als het water komt, gaat Noach samen met zijn vrouw, zijn drie zonen met hun vrouwen, en een heleboel dieren in de boot. Zo blijven zij in leven bij de grote overstroming.

Als de aarde weer droog is, krijgen Noach en zijn familie de opdracht om de aarde weer te bewonen. De drie zonen van Noach (Sem, Cham en Jafet) zijn volgens de Bijbel de stamvaders van alle volken op aarde. Een van de nakomelingen van Sem is Abram.

De tijd van de stamvaders

Abraham en Sara (Genesis 12-25)

Abram woont met zijn familie in Ur, een stad in het gebied dat nu Irak heet. Maar God geeft hem de opdracht om samen met zijn vrouw Sarai naar het land Kanaän te gaan. Abram en Sarai hebben geen kinderen. Toch belooft God aan hen dat ze veel nakomelingen zullen krijgen. Ook krijgen ze nieuwe namen: Abraham en Sara.

Omdat Sara nog steeds geen zoon heeft, geeft ze haar slavin aan Abraham, zodat hij met haar kan slapen. Maar de zoon die Abraham met deze slavin krijgt, is niet het kind dat God heeft beloofd. Als Abraham honderd jaar oud is, krijgt hij toch samen met Sara een zoon: Isaak.

Jakob (Genesis 25-35)

Jakob is de zoon van Isaak en de kleinzoon van Abraham. Hoewel Jakob de jongste zoon is, krijgt hij de belangrijkste zegen. Die zegen was eigenlijk bedoeld voor de oudste zoon, Esau. Jakob krijgt die zegen doordat hij zijn vader Isaak bedriegt. Esau is hier zo kwaad over dat Jakob naar zijn oom Laban in Haran vlucht. Daar trouwt hij met twee dochters van Laban: eerst met Lea en later met Rachel. Met Lea en Rachel krijgt Jakob twaalf zonen en één dochter.

Na vele jaren gaat Jakob met zijn gezin terug naar het land Kanaän. Daar maakt hij het weer goed met zijn broer Esau. Ook krijgt hij een nieuwe naam: Israël.

De twaalf zonen van Jakob worden later de stamvaders van het volk van Israël.

Jozef (Genesis 37-50)

Jozef is de lievelingszoon van vader Jakob. De andere broers zijn jaloers op hem, en verkopen hem als slaaf naar Egypte. Daar komt Jozef in de gevangenis terecht, ook al is hij onschuldig. In de gevangenis ontmoet hij de schenker en de bakker van de farao van Egypte, en Jozef legt hun dromen uit.
Op een nacht heeft de farao vreemde dromen. Hij laat Jozef uit de gevangenis halen om zijn dromen uit te leggen. Jozef waarschuwt de farao dat er een grote hongersnood zal komen. Daarom wordt er veel graan bewaard in de zeven jaren voor de hongersnood, zodat er daarna genoeg te eten is.
Als de broers van Jozef naar Egypte komen om graan te kopen, zorgt Jozef ervoor dat ze in Egypte komen wonen. Dan hoeven ze niet van de honger te sterven.

Het volk van Israël gaat in Kanaän wonen

Mozes (Exodus 2-19; Deuteronomium 34)

Mozes wordt als baby in een rieten mand in de Nijl gelegd. Zo willen zijn ouders voorkomen dat hij gedood wordt. De dochter van de farao vindt hem, en adopteert hem als haar eigen zoon. Als Mozes opgroeit, ziet hij hoe de mensen van zijn volk Israël onderdrukt worden. En hoe hard ze als slaven moeten werken. Mozes slaat een Egyptenaar dood, en vlucht dan naar het land Midjan. Daar krijgt hij van God de opdracht om het volk van Israël uit Egypte te bevrijden.

Pas nadat er tien straffen zijn geweest, zegt de farao dat het volk uit Egypte mag vertrekken.

Daarna leidt Mozes het volk veertig jaar door de woestijn. Hij sterft vlak voordat het volk het beloofde land Kanaän binnentrekt.

Jozua (Jozua 1-24)

Jozua is de opvolger van Mozes. Onder zijn leiding neemt het volk van Israël het land Kanaän in bezit. De eerste stad die de Israëlieten veroveren, is Jericho. Nadat de Israëlieten zeven dagen om de stad heen gelopen hebben, storten de muren in. De Israëlieten doden alle inwoners. Alleen de hoer Rachab wordt met haar familie gered, omdat zij twee Israëlitische spionnen heeft geholpen om uit Jericho te ontsnappen.

Daarna veroveren de Israëlieten de rest van Kanaän. Jozua verdeelt het land onder de twaalf stammen van Israël.

Simson (Rechters 13-16)

Na de dood van Jozua geven verschillende rechters leiding aan het volk van Israël, om hen van hun vijanden te bevrijden. Een van deze rechters is Simson, die vecht tegen de Filistijnen. Simsons lange haar zorgt ervoor dat hij enorm sterk is, en dat de Filistijnen hem niet te pakken kunnen krijgen. De enige zwakte die Simson lijkt te hebben, is zijn liefde voor vrouwen.

Simson verraadt het geheim van zijn lange haar aan Delila. Zij scheert zijn haar af, zodat hij zijn kracht verliest. Maar aan het eind van zijn leven krijgt Simson nog één keer zijn kracht terug om wraak te nemen op zijn vijanden.

Noömi en Ruth (Ruth 1-4)

In de tijd van de rechters is er een hongersnood in het land Israël. Noömi gaat daarom met haar man en twee zonen naar het land Moab. De twee zonen trouwen met Moabitische vrouwen, maar voordat ze kinderen krijgen, overlijden de twee zonen. Noömi besluit terug te gaan naar Israël. Haar schoondochter Ruth gaat met haar mee.

In Israël trouwt Ruth met Boaz, een rijke boer uit Betlehem. Ze krijgen een zoon die Obed wordt genoemd. Hij is de grootvader van koning David.

De tijd van de koningen en de profeten

David (1 Samuel 16-2 Samuel 24)

David is een herder uit Betlehem. De profeet Samuel zalft hem tot koning van Israël. Maar er is nog een andere koning: Saul. David laat aan Saul zien hoe dapper hij is. Hij verslaat de reus Goliat, en mag met de dochter van Saul trouwen.

Maar na een tijd moet David vluchten, omdat Saul jaloers op hem is en hem wil vermoorden. Als Saul dood is, wordt David de nieuwe koning. David maakt van de stad Jeruzalem de hoofdstad van zijn koninkrijk.

In het boek Psalmen vind je veel liederen waar de naam van David boven staat.

Salomo (1 Koningen 1-11)

Salomo is een zoon van koning David. Alle volken in de omgeving weten hoe wijs koning Salomo is. Salomo bouwt in Jeruzalem een prachtige tempel voor God, en een groot paleis.

Na de dood van Salomo valt het koninkrijk in twee delen uit elkaar.
Zijn zoon Rechabeam blijft koning in Jeruzalem over de stammen Juda en Benjamin, met Jeruzalem als hoofdstad. Die twee stammen vormen samen het zuidelijke koninkrijk Juda. Jerobeam wordt koning over de andere tien stammen. Die tien stammen vormen samen het noordelijke koninkrijk Israël, met als hoofdstad Samaria.

Achab en Elia (1 Koningen 17-22)

Achab is een koning van het noordelijke koninkrijk Israël. Hij trouwt met de buitenlandse prinses Izebel. Izebel wil dat de mensen de god Baäl gaan vereren in plaats van de God van Israël. Daarom stuurt God de profeet Elia naar Achab toe. Elia zegt tegen Achab dat het drie jaar niet zal regenen.

Na die drie jaar vraagt Elia aan koning Achab om een wedstrijd te organiseren tussen de profeten van Baäl en hemzelf. Ze moeten allebei een altaar bouwen met een offer voor hun god en hem vragen het offer aan te steken. Met het offer voor Baäl gebeurt niets. Maar God steekt het offer van Elia aan met vuur uit de hemel.

Hizkia en Jesaja (2 Koningen 18-20; Jesaja 36-39)

Hizkia is koning van het zuidelijke koninkrijk Juda. Tijdens zijn regering komt er een einde aan het noordelijke koninkrijk Israël. De Assyriërs verwoesten de hoofdstad Samaria, en nemen een groot deel van de bevolking mee naar hun eigen land. Hizkia komt in opstand tegen de Assyriërs. Daarom veroveren de Assyriërs grote delen van Juda, behalve de stad Jeruzalem.

Toch wordt Hizkia in de Bijbel beschreven als een goede koning. Hizkia luistert naar de woorden van de profeet Jesaja. Hij zorgt ervoor dat het volk geen afgoden meer vereert.

Josia (2 Koningen 22-23)

In de tijd van koning Josia worden de Assyriërs verslagen door de Babyloniërs. Omdat de Assyriërs minder machtig worden, maakt Josia van Juda weer een zelfstandig koninkrijk.

Tijdens de regering van koning Josia wordt er een boekrol in de tempel gevonden met wetten van God. Als de koning die gelezen heeft, laat hij alle offerplaatsen buiten Jeruzalem vernietigen.

Na Josia’s dood gaat het snel slechter met Juda. Ruim tien jaar na Josia’s dood veroveren de Babyloniërs de stad Jeruzalem. Ze nemen een deel van de bevolking mee naar hun eigen land. Daarmee begint de Babylonische ballingschap.

De tijd van de ballingschap

Sedekia en Jeremia (2 Koningen 24-25; Jeremia 51-52)

Sedekia is de laatste koning van het zuidelijke koninkrijk Juda. Hij is aangesteld door koning Nebukadnessar van Babel, en moet ieder jaar belasting aan hem betalen. De profeet Jeremia waarschuwt Sedekia om zich niet te verzetten tegen Nebukadnessar. Maar Sedekia luistert niet naar Jeremia.

Als Sedekia tegen de Babyloniërs in opstand komt, valt koning Nebukadnessar Juda aan. Hij verwoest de stad Jeruzalem en steekt de tempel in brand. Hij neemt koning Sedekia en veel mensen van het volk gevangen, en brengt ze naar het land Babylonië.

Daniël (Daniël 1-12)

Daniël is een Joodse gevangene in het paleis van de koning van Babylonië. Hij krijgt een belangrijke functie, omdat hij wijzer is dan alle raadgevers van de koning. Zijn wijsheid zorgt ervoor dat die raadgevers jaloers worden. Daardoor komt Daniël in de leeuwenkuil terecht. Maar God zorgt ervoor dat hij er weer levend uit komt.

Daniël heeft ook dromen waarin hij ziet wat er in de toekomst gaat gebeuren. Er zal een rijke en machtige koning komen die over de wereld zal heersen. Als die koning sterft zal er een grote oorlog zijn, waarin het heilige volk veel zal lijden. Maar na drieënhalf jaar zal aan dit lijden een einde komen en zal er een nieuwe tijd beginnen.

Ezra en Nehemia (Ezra 1-10; Nehemia 1-13)

De profeet Jeremia had voorspeld dat de ballingschap in het land Babylonië zeventig jaar zou duren. Na zeventig jaar komt er inderdaad een eind aan het Babylonische rijk. De Babyloniërs worden verslagen door de Meden en de Perzen. De Perzische koning Cyrus geeft de Joden toestemming om terug te gaan naar hun eigen land.

Onder leiding van de priester Ezra bouwen de Joden de tempel in Jeruzalem weer op. Later bouwen de Joden onder leiding van de provinciebestuurder Nehemia ook de muren van de stad Jeruzalem weer op.

Ester (Ester 1-10)

Na de Babylonische ballingschap blijven veel Joden in het buitenland wonen. Ze gaan niet terug naar Israël. Een van deze Joden is Ester. Ze woont met haar oom Mordechai in de hoofdstad van het Perzische rijk.

Op een dag moet Ester naar het paleis komen, omdat koning Ahasveros op zoek is naar een nieuwe vrouw. Ester wordt uitgekozen om de nieuwe koningin te worden. Ondertussen wordt er een plan gemaakt om alle Joden in het Perzische rijk te doden. Samen met Mordechai zorgt Ester ervoor dat dit plan niet doorgaat en dat alle Joden in het Perzische rijk gered worden.

De tijd van het Nieuwe Testament

Maria en Jozef (Matteüs 1-2; Lucas 1-2)

Maria is een meisje uit het dorp Nazaret. Ze is verloofd met Jozef, een nakomeling van koning David. Maria krijgt bezoek van een engel die haar vertelt dat ze zwanger zal worden van de heilige Geest. Ze moet haar zoon ‘Jezus’ noemen. Die naam betekent: redder. Jezus zal zijn volk redden, en hij zal ‘Zoon van God’ genoemd worden.

Als Maria hoogzwanger is, reist ze samen met Jozef naar Betlehem. Dat is de stad waar koning David vandaan komt. In Betlehem wordt Jezus geboren. Er komen herders die voor Jezus knielen. Ook komen er wijze mannen die hem dure geschenken geven.

Jezus (Matteüs, Marcus, Lucas, Johannes)

Jezus wordt geboren in Betlehem, maar hij groeit op in het dorp Nazaret. Als Jezus ongeveer dertig jaar oud is, laat hij zich door Johannes de Doper dopen in de rivier de Jordaan.

Na zijn doop gaat Jezus het goede nieuws over Gods nieuwe wereld aan de mensen vertellen. Dit duurt ongeveer drie jaar. Jezus kiest twaalf leerlingen, hij geneest zieken en hij geeft de mensen uitleg over Gods nieuwe wereld.

Maar de Joodse leiders willen Jezus doden. Ze nemen hem gevangen en brengen hem naar de Romeinse bestuurder Pilatus. Pilatus veroordeelt Jezus en laat hem doden aan het kruis. Nadat Jezus gestorven is, wordt zijn lichaam in een graf gelegd. Maar na drie dagen staat hij op uit de dood, en laat hij zich aan zijn leerlingen zien.

Petrus (Marcus 1-16; Handelingen 1-12)

Petrus is een van de eerste leerlingen van Jezus. Eerst heet hij Simon, maar Jezus geeft hem de naam Petrus (dat betekent: rots). Petrus is vaak bij Jezus op bijzondere momenten, samen met de leerlingen Johannes en Jakobus.

De laatste avond voordat Jezus sterft, zegt Petrus dat hij Jezus nooit in de steek zal laten. Maar Jezus waarschuwt Petrus: Petrus zal deze nacht drie keer zeggen dat hij Jezus niet kent, nog voordat de haan gekraaid heeft.

Nadat Jezus uit de dood is opgestaan, zoekt hij Petrus op en geeft hem een nieuwe taak: Petrus wordt een van de belangrijkste leiders van de eerste christelijke gemeente in Jeruzalem.

Paulus (Handelingen 9-28; brieven van Paulus)

Saulus is een Joodse man die de volgelingen van Jezus gevangen wil nemen en wil doden. Maar als hij op weg gaat naar de stad Damascus, ziet hij plotseling een fel licht en hoort hij de stem van Jezus. Na die gebeurtenis wordt Saulus zelf een volgeling van Jezus. Hij krijgt ook een nieuwe naam: Paulus.
Paulus reist rond om het goede nieuws van Jezus ook aan niet-Joden te vertellen. Hij gaat naar de verschillende delen van het Romeinse rijk en naar de hoofdstad Rome. Onderweg sticht hij op verschillende plekken gemeentes van volgelingen van Jezus. Aan deze gemeentes schrijft Paulus later brieven die ook in de Bijbel staan.

Johannes (Openbaring 1-22)

Johannes is een volgeling van Jezus die gevangen zit op het eiland Patmos. Daar ziet hij in dromen wat er met deze wereld gaat gebeuren. De dromen zijn bedoeld om moed te geven aan christenen die vervolgd worden. Ze laten zien dat het niet de heersers van deze wereld zijn die bepalen wat er gebeurt. Alleen God en Jezus Christus hebben echte macht.
Het lijden in de wereld zal maar een korte tijd duren, want Jezus Christus zal snel terugkomen. Dan zal hij alle goddeloze machten vernietigen. Er komt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, een rijk van vrede. God zal bij de mensen wonen, en er zal geen lijden en geen verdriet meer zijn.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.19.0
Volg ons