171
Vanuit de woestijn van Sin trok het hele volk van Israƫl verder, van de ene pleisterplaats naar de andere, volgens de aanwijzingen van de HEER. Toen ze hun tenten opsloegen in Refidim, bleek daar geen water te zijn om te drinken. 2
Ze maakten Mozes verwijten. āGeef ons te drinken, geef ons water!ā zeiden ze. Mozes zei: āWaarom maakt u mij verwijten? Waarom stelt u de HEER op de proef?ā 3
Maar omdat het volk daar hevige dorst leed, bleef het klagen. āWaarom hebt u ons weggehaald uit Egypte?ā zeiden ze tegen Mozes. āOm ons van dorst te laten sterven, met onze kinderen en ons vee?ā
4Mozes riep luid de HEER aan. āWat moet ik met dit volk beginnen?ā vroeg hij. āEr hoeft niet veel meer te gebeuren of ze stenigen mij!ā 5De HEER antwoordde Mozes: āGa samen met een aantal van de oudsten van IsraĆ«l voor het volk uit. Neem de staf waarmee je op de Nijl hebt geslagen in je hand en ga op weg. 6
Ik zal je opwachten op de rots bij de Horeb. Als je op de rots slaat, zal er water uit stromen, zodat het volk te drinken heeft.ā Mozes deed dit, in het bijzijn van de oudsten van IsraĆ«l. 7
Deut. 6:16
32:51
Ps. 81:8
95:8
106:32
Hij noemde die plaats Massa17:7 Massa ā Massa betekent ābeproevingā. en Meriba,17:7 Meriba ā Meriba betekent āverwijtā of ātwistā. omdat de IsraĆ«lieten Mozes daar verwijten hadden gemaakt en omdat ze daar de HEER op de proef hadden gesteld door te vragen: āIs de HEER nu in ons midden of niet?ā
8In Refidim werd IsraĆ«l aangevallen door de Amalekieten. 9Toen zei Mozes tegen Jozua: āKies een aantal mannen uit en trek met hen tegen Amalek ten strijde. Ikzelf zal morgen op de top van de heuvel gaan staan, met in mijn hand de staf van God.ā 10Jozua deed wat Mozes hem had opgedragen en trok tegen Amalek ten strijde, en Mozes ging naar de top van de heuvel, samen met AƤron en Chur. 11Zolang Mozes zijn arm opgeheven hield, was IsraĆ«l de sterkste partij, maar liet hij zijn arm zakken, dan was Amalek de sterkste. 12Toen Mozesā armen zwaar werden, legden AƤron en Chur een steen bij hem neer, zodat hij daarop kon gaan zitten. Zelf gingen ze aan weerszijden van hem staan, om zijn armen te ondersteunen. Daardoor konden zijn armen opgeheven blijven totdat de zon onderging. 13Zo versloeg Jozua het leger van Amalek tot de laatste man.
14
De HEER zei tegen Mozes: āLeg deze overwinning in een oorkonde vast, zodat niemand die ooit zal vergeten, en overtuig Jozua ervan dat Ik ervoor zal zorgen dat niets onder de hemel nog aan het volk van Amalek herinnert.ā 15Toen bouwde Mozes een altaar, en hij noemde het āDe HEER is mijn banierā. 16Hij zei: āOmdat Amalek de hand heeft durven opheffen tegen de troon van de HEER, zal de HEER strijd voeren tegen Amalek, in alle komende generaties.ā