
Jesaja
Jesaja is een profeet in Juda in de periode 750-700 voor Christus. Het bijbelboek Jesaja is naar hem genoemd.
De naam Jesaja
De naam Jesaja betekent: De HEER is heil. Zijn vader heet Amos en zijn zonen heten Sear-Jasub (Jesaja 7:3) en Haastige roof, spoedige buit (Jesaja 8:3). De naam Jesaja komt ook voor bij mannen in het boek 1 Kronieken (1 Kronieken 3:21; 1 Kronieken 25:3; 1 Kronieken 25:15; 1 Kronieken 26:25) en in de boeken Ezra en Nehemia (Ezra 8:7; Ezra 8:19; Nehemia 11:7).
Profeet
Jesaja is profeet in het koninkrijk van Juda. Hij is profeet in de tijd van de koningen Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia. Als profeet is het zijn taak om de koningen en de mensen te vertellen wat er gaat gebeuren als ze niet goed naar God luisteren. Dan komen andere koningen het land verwoesten en innemen. Tegelijk spreekt Jesaja ook over hoop voor de toekomst.
In het Nieuwe Testament wordt Jesaja een paar keer in de evangeliën genoemd (bijvoorbeeld in Matteüs 3:3 en Johannes 1:23). De schrijvers willen dan laten zien dat wat er in hun eigen tijd gebeurt, al in het boek Jesaja voorspeld is. In het boek Jezus Sirach wordt kort gezegd dat Jesaja een profeet was in de tijd van koning Hizkia (Sirach 48:17-22).
Jesaja’s roeping als profeet
Jesaja krijgt een visioen. Hierin ziet hij God op een troon, boven de tempel. Serafs staan boven hem. Jesaja wordt bang van het zien van God, omdat hij en het volk verkeerde dingen doen en zeggen. Een van de serafs pakt dan een gloeiende kool van het altaar in de tempel en raakt daarmee Jesaja’s mond aan. Vanaf dat moment is Jesaja een profeet van God en geeft hij de woorden van God door aan zijn volk (Jesaja 6:1-13).
Bijbelverzen
- 2 Koningen 19-20
- Sirach 48:17-22
- Jesaja 1-66