Satan in het Oude Testament
Het Hebreeuwse woord satan heeft in het Oude Testament meestal de algemene betekenis van ‘aanklager’. In slechts een paar gevallen gaat het daarbij om een hemelse figuur.
Het woord satan als aanklager
In de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament komt de uitdrukking satan bijna dertig keer voor. Het verwijst meestal naar mensen, en betekent ‘tegenstander’ of ‘aanklager’ (bijvoorbeeld in 1 Koningen 11:14
Satan als hemelse figuur
In drie gevallen verwijst ‘satan’ in het Oude Testament naar een hemelse figuur:
- In Job 1-2
en in Zacharia 3:1-2 maakt Satan deel uit van een groep hemelse raadgevers van God. Hij treedt hier op als een aanklager van mensen. - In 1 Kronieken 21:1
zet Satan David ertoe aan om een volkstelling te houden (in de parallelle tekst 2 Samuel 24:1 is het God zelf die hem daar toe aanzet).
In Numeri 22:22
De betekenis van Satan als hemelse figuur
Wat precies de betekenis is van Satan in de teksten waarin hij optreedt als een hemelse figuur, is omstreden. De teksten wijzen ook niet allemaal in dezelfde richting.
In Job 1-2
In 1 Kronieken 21:1