De koningin van Seba schonk Salomo honderdtwintig talent goud en een grote hoeveelheid reukwerk en edelstenen. Zo veel reukwerk als de koningin van Seba aan koning Salomo gaf, is later nooit meer aangevoerd. De vloot van Chiram die het goud uit Ofir had meegebracht, voerde van daar ook een grote hoeveelheid sandelhout en edelstenen mee. Uit het sandelhout liet Salomo balustrades maken voor de tempel van de HEER en het koninklijk paleis, en ook lieren en harpen voor de zangers. Het is tot op de dag van vandaag niet meer voorgekomen dat er zulk sandelhout werd aangevoerd. Koning Salomo gaf de koningin van Seba de gebruikelijke koninklijke geschenken en daarbij nog alles wat ze verder maar vroeg. Daarna keerde ze met haar gevolg naar haar eigen land terug.
Koning Salomo ontving jaarlijks zeshonderdzesenzestig talent goud, nog afgezien van het goud dat de handelskaravanen meebrachten, de winst die zijn handelaars maakten en het goud dat de vorsten van de woestijnvolken en de stadhouders van Israël afdroegen.
De koning liet tweehonderd grote schilden maken van gedreven goud; in één zo’n schild werd zeshonderd sjekel goud verwerkt. En ook nog driehonderd kleinere schilden van gedreven goud; in één zo’n schild werd drie mine goud verwerkt. Deze schilden liet hij opstellen in de hal die het Woud van de Libanon werd genoemd. Van ivoor liet hij een grote troon maken, die werd verguld met fijn goud. Zes treden leidden naar de troon, die aan de bovenkant een ronde hoofdsteun had en armleuningen aan weerskanten van de zitting. Naast de armleuningen stonden twee leeuwen en op de zes treden stonden twaalf leeuwen, één aan elke kant van iedere tree. In geen enkel koninkrijk was ooit zo’n troon gemaakt.