Ik, Paulus, die me volgens zeggen zo bedeesd gedraag wanneer ik bij u ben en alleen uit de verte flink doe tegen u, ik doe een beroep op u in naam van de zachtmoedigheid en mildheid van Christus. Het ontbreekt mij allerminst aan zelfvertrouwen om, eenmaal bij u, streng te durven optreden tegen die paar mensen die denken dat we uit zwakheid handelen. Maar ik vraag u ervoor te zorgen dat dat niet nodig zal zijn. We zijn weliswaar zwak, zoals alle mensen, maar we vechten niet met aardse middelen. De wapens waarmee wij ten strijde trekken zijn niet de wapens van deze wereld; ze zijn zo krachtig dat ze bolwerken kunnen slechten voor God. We halen spitsvondigheden neer en iedere verschansing die wordt opgetrokken tegen de kennis van God, we maken iedere gedachte krijgsgevangene om haar aan Christus te onderwerpen en zullen op het moment dat u Hem volledig gehoorzaam bent geworden, paraat staan om anderen voor hun ongehoorzaamheid te straffen.
Zie nu eens de feiten onder ogen! Wanneer iemand er zo van overtuigd is dat hij dienaar van Christus is, moet hij goed bedenken dat ook wij dienaar van Christus zijn, evengoed als hij. Zelfs al zou ik overdreven hoog opgeven van het gezag dat de Heer ons heeft toevertrouwd – een gezag dat opbouwend wil zijn, niet u wil neerhalen –, dan nog zal blijken dat ik de waarheid spreek. Ik wil niet de indruk wekken u alleen door middel van brieven ontzag te willen inboezemen. Er zijn er namelijk die zeggen: ‘In zijn brieven slaat hij weliswaar een gewichtige en imponerende toon aan, maar zijn persoonlijk optreden is zwak en wat hij zegt heeft weinig te betekenen.’ Laat iemand die dat beweert gezegd zijn dat ik, eenmaal bij u, precies zo zal optreden als in mijn brieven.