Dit zegt de HEER:
Hoor, in Rama klinkt een klacht, bitter geween.
Rachel beweent haar zonen,
zij wil niet worden getroost.
Haar kinderen zijn er niet meer.
Maar dit zegt de HEER:
Huil niet langer, droog je tranen.
Je zorg voor hen wordt nu beloond
– spreekt de HEER.
Ze keren terug uit het land van de vijand.
Je hebt een hoopvolle toekomst,
je kinderen keren naar hun eigen land terug
– spreekt de HEER.
Ik heb wel gehoord hoe Efraïm treurt:
“U hebt mij geslagen als een jonge os
die nog niet is afgericht.
Breng mij bij U terug, laat mij terugkeren,
want U, HEER, bent mijn God.
Ik ben tot inkeer gekomen,
ik sla me op de heup uit wanhoop
nu ik mijn hart doorzie.
Ik ben vol berouw, ik schaam mij diep,
ga gebukt onder de schande van mijn jeugd.”
Is Efraïm niet mijn geliefde zoon,
is hij niet mijn oogappel?
Telkens als Ik over hem spreek
rijst zijn beeld in Mij op,
dan raak Ik diep bewogen.
Ik móet mij over hem ontfermen
– spreekt de HEER.
Zet mijlpalen neer,
plaats bakens,
richt je aandacht op de weg die je volgt.
Keer terug, vrouwe Israël,
keer terug naar je steden.
Hoe lang nog blijf je talmen,
hoe lang nog blijf je eigenzinnig, vrouwe Israël?
De HEER schept op aarde iets nieuws:
een vrouw maakt een man het hof.