Dit zegt de HEER: Misdaad op misdaad heeft Edom begaan: ze hebben hun broeders met het zwaard achtervolgd, zonder enig medelijden. Hun woede was onverzadigbaar, ontembaar hun razernij. Daarom zal Ik mijn vonnis niet herroepen. Ik zal Teman in vlammen doen opgaan; vuur zal de burchten van Bosra verteren.
Dit zegt de HEER: Misdaad op misdaad heeft Ammon begaan: ze hebben, toen ze hun gebied wilden vergroten, de zwangere vrouwen van Gilead de buik opengereten. Daarom zal Ik mijn vonnis niet herroepen. Ik zal de muren van Rabba in vlammen doen opgaan; vuur zal zijn burchten verteren. Op die dag van strijd klinkt er krijgsgeschreeuw, dan raast de storm als een orkaan. Hun koning gaat in ballingschap, en de leiders van zijn rijk met hem – zegt de HEER.
Dit zegt de HEER: Misdaad op misdaad heeft Moab begaan: ze hebben de beenderen van de koning van Edom verbrand om er kalk van te maken. Daarom zal Ik mijn vonnis niet herroepen. Ik zal Moab in vlammen doen opgaan; vuur zal de burchten van Keriot verteren. Moab zal sterven onder oorlogsgeraas en krijgsgeschreeuw en onder de dreigende klanken van de ramshoorn. Hun vorst breng Ik om, en met hem zal Ik alle andere leiders van dat rijk doden – zegt de HEER.
Dit zegt de HEER: Misdaad op misdaad heeft Juda begaan: ze hebben de wetten van de HEER verworpen en zich niet gehouden aan zijn geboden; de leugengoden waar hun voorouders al achteraan liepen, hebben ook hen doen dwalen. Daarom zal Ik mijn vonnis niet herroepen. Ik zal Juda in vlammen doen opgaan; vuur zal de burchten van Jeruzalem verteren.