Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Lucas 1-2 | De geboorte van Jezus

De eerste van de serie van 5 video’s over Het Evangelie volgens Lucas. We kijken naar de bijzondere gebeurtenissen rondom de geboorte van Jezus, die wij met Kerst vieren. We ontdekken dat de lage sociale status van zijn gezin in het land Israël al iets vertellen over het koninkrijk van Jezus dat alles op z’n kop zet.

Bijbeltekst(en)

Proloog

1Nadat reeds velen zich tot taak hebben gesteld om verslag te doen van de gebeurtenissen die zich in ons midden hebben voltrokken, 2en die ons zijn overgeleverd door degenen die vanaf het begin ooggetuigen zijn geweest en dienaren van het Woord zijn geworden, 3leek het ook mij goed om alles van de aanvang af nauwkeurig na te gaan en deze gebeurtenissen in ordelijke vorm voor u, hooggeachte Theofilus, op schrift te stellen, 4om u te overtuigen van de betrouwbaarheid van de zaken waarin u onderricht bent.

Aankondiging van de geboorte van Johannes

5Toen Herodes koning van Judea was, leefde er een priester die Zacharias heette en tot de priesterafdeling van Abia behoorde. Zijn vrouw, Elisabet, stamde af van Aäron. 6Beiden waren rechtvaardig in Gods ogen en leidden een onberispelijk leven, geheel volgens de geboden en wetten van de Heer. 7Ze hadden geen kinderen, want Elisabet was onvruchtbaar, en beiden waren al op leeftijd.

8Toen de afdeling van Zacharias aan de beurt was om de priesterdienst te vervullen, 9werd er volgens het gebruik van de priesters geloot en werd Zacharias aangewezen om het reukoffer op te dragen in het heiligdom van de Heer. 10De samengestroomde menigte bleef buiten staan bidden terwijl het offer werd gebracht. 11Opeens verscheen hem een engel van de Heer, die aan de rechterkant van het reukofferaltaar stond. 12Zacharias schrok hevig bij het zien van de engel en hij werd door angst overvallen. 13Maar de engel zei tegen hem: ‘Wees niet bang, Zacharias, je gebed is verhoord: je vrouw Elisabet zal je een zoon baren, en je moet hem Johannes noemen. 14Vreugde en blijdschap zullen je ten deel vallen, en velen zullen zich over zijn geboorte verheugen. 15Hij zal groot zijn in de ogen van de Heer, en wijn of bier zal hij niet drinken. Hij zal vervuld worden van de heilige Geest terwijl hij nog in de schoot van zijn moeder is, 16en hij zal velen uit het volk van Israël naar de Heer, hun God, terugbrengen. 17Hij zal voor Hem uit gaan met de geest en de kracht van Elia, om ouders met hun kinderen te verzoenen en om van zondaars rechtvaardigen te maken, en zo zal hij voor de Heer een volk gereedmaken.’

18Zacharias vroeg aan de engel: ‘Hoe kan ik weten of dat waar is? Ik ben immers een oude man en ook mijn vrouw is al op leeftijd.’ 19De engel antwoordde: ‘Ik ben Gabriël, die altijd in Gods nabijheid is, en ik ben uitgezonden om je dit goede nieuws te brengen. 20Maar omdat je geen geloof hebt gehecht aan mijn woorden, die op de voorbestemde tijd in vervulling zullen gaan, zul je stom zijn en niet kunnen spreken tot de dag waarop dit alles gaat gebeuren.’

21De menigte stond buiten op Zacharias te wachten, en de mensen vroegen zich af waarom hij zo lang in het heiligdom bleef. 22Maar toen hij naar buiten kwam, kon hij niets tegen hen zeggen. Ze begrepen dat hij in het heiligdom een visioen had gezien; hij maakte gebaren tegen hen, maar spreken kon hij niet. 23Toen zijn tempeldienst voorbij was, ging hij terug naar huis.

24Korte tijd later werd zijn vrouw Elisabet zwanger. Ze leefde vijf maanden lang in afzondering en zei bij zichzelf: 25De Heer heeft zich mijn lot aangetrokken. Hij heeft dit voor mij gedaan opdat de mensen me niet langer verachten.

Aankondiging van de geboorte van Jezus

26In de zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, 27naar een meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling van David. Ze heette Maria en ze was nog maagd. 28Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.’ 29Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen had. 30Maar de engel zei tegen haar: ‘Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken. 31Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet Hem Jezus noemen. 32Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal Hem de troon van zijn vader David geven. 33Tot in eeuwigheid zal Hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen.’

34Maria vroeg aan de engel: ‘Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog geen gemeenschap met een man.’ 35De engel antwoordde: ‘De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw overdekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God. 36Luister, ook je familielid Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd. Ze is nu, ook al hield men haar voor onvruchtbaar, in de zesde maand van haar zwangerschap, 37want voor God is niets onmogelijk.’ 38Maria zei: ‘De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.’ Daarna liet de engel haar weer alleen.

Maria en Elisabet

39Kort daarop reisde Maria in grote haast naar het bergland, naar een stad in Juda, 40waar ze het huis van Zacharias binnenging en Elisabet begroette. 41Toen Elisabet de groet van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot; ze werd vervuld van de heilige Geest 42en riep luid: ‘De meest gezegende ben je van alle vrouwen, en gezegend is de vrucht van je schoot! 43Wie ben ik dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt? 44Toen ik je groet hoorde, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. 45Gelukkig is zij die geloofd heeft dat de woorden van de Heer in vervulling zullen gaan.’

46Maria zei:

‘Mijn ziel prijst en looft de Heer,

47mijn hart juicht om God, mijn redder:

48Hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares.

Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen,

49ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan,

heilig is zijn naam.

50Barmhartig is Hij, van geslacht op geslacht,

voor al wie Hem vereert.

51Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm

en drijft uiteen wie zich verheven wanen,

52heersers stoot Hij van hun troon

en wie gering is geeft Hij aanzien.

53Wie honger heeft overlaadt Hij met gaven,

maar rijken stuurt Hij weg met lege handen.

54-55Hij trekt zich het lot aan van Israël, zijn dienaar,

zoals Hij aan onze voorouders heeft beloofd:

Hij herinnert zich zijn barmhartigheid

jegens Abraham en zijn nageslacht,

tot in eeuwigheid.’

56Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar, en ging toen terug naar huis.

De geboorte van Johannes

57Toen de dag van haar bevalling was aangebroken, bracht Elisabet een zoon ter wereld. 58Haar buren en verwanten hoorden hoe barmhartig de Heer voor haar was geweest, en ze verheugden zich samen met haar. 59Op de achtste dag kwamen ze het kind besnijden, en ze wilden het Zacharias noemen, naar zijn vader. 60Maar zijn moeder zei: ‘Nee, Johannes zal hij heten!’ 61Ze zeiden tegen haar: ‘Er is niemand in je familie die zo heet.’ 62Ze beduidden zijn vader te laten weten hoe hij het kind wilde noemen. 63Hij vroeg om een schrijftablet en schreef erop: ‘Johannes is zijn naam.’ Iedereen was verbaasd. 64En meteen werd zijn tong losgemaakt en zijn mond geopend, en hij begon te spreken en God te loven. 65Alle omwonenden waren diep onder de indruk, en in heel het bergland van Judea werden deze gebeurtenissen besproken. 66Ieder die het hoorde bleef erover nadenken en vroeg zich af: Hoe zal het verdergaan met dit kind? Want de hand van de Heer steunde hem.

67Zijn vader Zacharias werd vervuld van de heilige Geest en sprak deze profetie:

68‘Geprezen zij de Heer, de God van Israël,

Hij heeft zich over zijn volk ontfermd en het verlost.

69Een reddende kracht heeft Hij voor ons opgewekt

uit het huis van David, zijn dienaar,

70zoals Hij van oudsher heeft beloofd bij monde van zijn heilige profeten:

71bevrijding uit de hand van onze vijanden,

uit de greep van allen die ons haten.

72Zo toont Hij zich barmhartig jegens onze voorouders

en herinnert Hij zich zijn heilig verbond:

73de eed die Hij gezworen had aan Abraham, onze vader,

74dat wij, bevrijd van onze vijanden

en vrij van angst, Hem dienen zouden,

75oprecht en toegewijd, ons leven lang.

76En jij, mijn kind, jij zult genoemd worden: profeet van de Allerhoogste,

want voor de Heer zul je uit gaan om de weg voor Hem gereed te maken,

77en om zijn volk bekend te maken met hun redding

door de vergeving van hun zonden.

78Dankzij de liefdevolle barmhartigheid van onze God

zal het stralende licht uit de hemel zich over ons ontfermen

79en schijnen over allen die in duisternis verkeren,

in de schaduw van de dood,

zodat we onze voeten kunnen zetten op de weg van de vrede.’

80Het kind groeide op en werd gesterkt door de Geest. Johannes leefde in de woestijn tot de dag aanbrak waarop hij zich kenbaar maakte aan het volk van Israël.

De geboorte van Jezus

1In die tijd kondigde keizer Augustus een decreet af dat alle inwoners van het rijk zich moesten laten inschrijven. 2Deze eerste volkstelling vond plaats tijdens het bewind van Quirinius over Syrië. 3Iedereen ging op weg om zich te laten inschrijven, ieder naar de plaats waar hij vandaan kwam. 4-5Ook Jozef ging op weg om zich te laten inschrijven. Samen met Maria, zijn aanstaande vrouw, die zwanger was, reisde hij van de stad Nazaret in Galilea naar Judea, naar de stad van David die Betlehem heet, aangezien hij van David afstamde. 6Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, 7en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het gastenverblijf.

8Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. 9Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door de stralende luister van de Heer, zodat ze hevig schrokken. 10De engel zei tegen hen: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen dat grote vreugde betekent voor heel het volk: 11vandaag is in de stad van David jullie redder geboren. Hij is de messias, de Heer. 12Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in doeken gewikkeld in een voederbak ligt.’ 13En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden:

14‘Eer aan God in de hoogste hemel

en vrede op aarde voor de mensen die Hij liefheeft.’

15Toen de engelen waren teruggegaan naar de hemel, zeiden de herders tegen elkaar: ‘Laten we naar Betlehem gaan om met eigen ogen te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons bekend heeft gemaakt.’ 16Ze gingen meteen op weg, en troffen Maria aan en Jozef en het kind dat in de voederbak lag. 17Toen ze het zagen, vertelden ze wat hun over het kind was gezegd. 18Allen die het hoorden stonden verbaasd over wat de herders tegen hen zeiden, 19maar Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en bleef erover nadenken. 20De herders gingen terug, terwijl ze God loofden en prezen om alles wat ze gehoord en gezien hadden, precies zoals het hun was gezegd.

21Toen er acht dagen verstreken waren en Hij besneden zou worden, kreeg Hij de naam Jezus, die de engel had genoemd nog voordat Hij in de schoot van zijn moeder was ontvangen.

De toewijding van Jezus in de tempel

22Toen de tijd van hun onreinheid volgens de wet van Mozes ten einde was, brachten ze Hem naar Jeruzalem om Hem aan de Heer aan te bieden, 23zoals is voorgeschreven in de wet van de Heer: ‘Elke eerstgeboren zoon moet aan de Heer worden toegewijd.’ 24Ook wilden ze het offer brengen dat de wet van de Heer voorschrijft: een koppel tortelduiven of twee jonge gewone duiven.

25Er woonde toen in Jeruzalem een zekere Simeon. Hij was een rechtvaardig en vroom man, die uitzag naar de tijd dat God Israël vertroosting zou schenken, en de heilige Geest rustte op hem. 26Het was hem door de heilige Geest geopenbaard dat hij niet zou sterven voordat hij de messias van de Heer zou hebben gezien. 27Gedreven door de Geest kwam hij naar de tempel, en toen Jezus’ ouders hun kind daar binnenbrachten om met Hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is, 28nam hij het in zijn armen en loofde hij God met de woorden:

29‘Nu laat U, Heer, uw dienaar in vrede heengaan,

zoals U hebt beloofd.

30Want met eigen ogen heb ik de redding gezien

31die U bewerkt hebt ten overstaan van alle volken:

32een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen

en dat tot eer strekt van Israël, uw volk.’

33Zijn vader en moeder waren verbaasd over wat er over Hem werd gezegd. 34Simeon zegende hen en zei tegen Maria, zijn moeder: ‘Weet wel dat velen in Israël vanwege Hem ten val zullen komen of juist zullen opstaan. Hij zal een teken zijn dat weersproken wordt, 35en zelf zult u als door een zwaard doorstoken worden. Zo zal de gezindheid van velen aan het licht komen.’

36Er was daar ook een profetes, Hanna, de dochter van Fanuel, uit de stam Aser. Ze was hoogbejaard; vanaf haar huwbare leeftijd had ze zeven jaar met haar man geleefd, 37en ze was nu al vierentachtig jaar weduwe. Ze was altijd in de tempel, waar ze God dag en nacht diende met vasten en bidden. 38Op dat moment kwam ze naar hen toe, bracht hulde aan God en sprak over het kind met allen die uitzagen naar de bevrijding van Jeruzalem.

39Toen ze alles overeenkomstig de wet van de Heer hadden gedaan, keerden ze terug naar Galilea, naar hun woonplaats Nazaret. 40Het kind groeide op, werd sterk en was vervuld van wijsheid; Gods genade rustte op Hem.

De twaalfjarige Jezus in de tempel

41Zijn ouders gingen jaarlijks voor het pesachfeest naar Jeruzalem. 42Toen Hij twaalf jaar was, maakten ze weer hun gebruikelijke pelgrimstocht. 43Na afloop van het feest vertrokken ze naar huis, maar Jezus bleef in Jeruzalem achter zonder dat zijn ouders het wisten. 44In de veronderstelling dat Hij zich bij het reisgezelschap bevond, reisden ze een hele dag voordat ze Hem overal onder hun verwanten en bekenden begonnen te zoeken. 45Toen ze Hem niet vonden, keerden ze terug naar Jeruzalem om Hem daar te zoeken. 46Na drie dagen vonden ze Hem in de tempel, waar Hij tussen de leraren zat, terwijl Hij naar hen luisterde en hun vragen stelde. 47Allen die Hem hoorden stonden versteld van zijn inzicht en zijn antwoorden. 48Toen zijn ouders Hem zagen, waren ze ontzet, en zijn moeder zei tegen Hem: ‘Kind, wat heb Je ons aangedaan? Je vader en ik hebben met angst in het hart naar Je gezocht.’ 49Maar Hij zei tegen hen: ‘Waarom hebt u naar Me gezocht? Wist u niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?’ 50Maar ze begrepen niet wat Hij tegen hen zei. 51Hij reisde met hen terug naar Nazaret en was hun gehoorzaam. Zijn moeder bewaarde alles wat er met Hem gebeurd was in haar hart. 52Jezus groeide verder op en zijn wijsheid nam nog toe. Hij kwam steeds meer in de gunst bij God en de mensen.

Lucas 1-2NBV21Open in de Bijbel

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.18.8
Volg ons