De geest van God, de HEER, rust op mij,
want de HEER heeft mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen
heeft hij mij gezonden,
om aan verslagen harten hoop te bieden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan geketenden hun bevrijding,
om een genadejaar van de HEER uit te roepen
en een dag van wraak voor onze God,
om allen die treuren te troosten,
om aan Sions treurenden te schenken
een kroon op hun hoofd in plaats van stof,
vreugdeolie in plaats van een rouwgewaad,
feestkledij in plaats van verslagenheid.
Men noemt hen ‘Terebinten van gerechtigheid’,
geplant door de HEER als teken van zijn luister.
Wat eertijds vernield werd, zullen zij herbouwen,
de lang verlaten streken weer bevolken;
ze herstellen de vervallen steden,
verlaten sinds mensenheugenis.
Vreemden staan je ten dienste en hoeden je schapen,
vreemdelingen worden je dagloner of wijnbouwer.
En jullie worden priester van de HEER genoemd,
dienaar van onze God zul je heten.
Je zult je te goed doen aan de rijkdom
door vreemde volken vergaard,
je zult je met hun luister bekleden.
De smaad die je verdiende loon werd genoemd,
je schande wordt je dubbel vergoed.
Daarom erven zij dubbel van het land
en is eeuwige vreugde hun deel.
Want ik, de HEER, heb het recht lief,
ik haat offers van roofgoed.
Ik zal hen getrouw belonen,
een eeuwig verbond sluit ik met hen.
Hun kinderen zullen vermaard zijn bij alle volken,
heel de aarde kent hun nageslacht.
Dan zullen allen die hen zien erkennen:
‘Dat zijn de kinderen die de HEER heeft gezegend.’
Ik vind grote vreugde in de HEER,
mijn hele wezen jubelt om mijn God.
Hij deed mij het kleed van de bevrijding aan,
hulde mij in de mantel van de gerechtigheid,
zoals een bruidegom een kroon opzet,
zoals een bruid zich tooit met haar sieraden.
Want zoals de aarde haar gewassen voortbrengt,
zoals een tuin het gezaaide laat ontkiemen,
zo laat God, de HEER, gerechtigheid ontkiemen
en glorie voor het oog van alle volken.
Omwille van Sion zal ik niet zwijgen,
omwille van Jeruzalem ben ik niet stil,
totdat het licht van haar gerechtigheid daagt
en de fakkel van haar redding brandt.
Alle volken zullen je gerechtigheid zien,
alle koningen je majesteit.
Men zal je noemen bij een nieuwe naam
die de HEER zelf heeft bepaald.
Je zult een schitterende kroon zijn
in de hand van de HEER,
een koninklijke tulband
in de hand van je God.
Men noemt je niet langer Verlatene
en je land niet langer Troosteloos oord,
maar je zult heten Mijn verlangen
en je land Mijn bruid.
Want de HEER verlangt naar jou
en je land wordt ten huwelijk genomen.
Zoals een jongeman een meisje tot vrouw neemt,
zo zullen jouw zonen jou ten huwelijk nemen,
en zoals de bruidegom zich verheugt over zijn bruid,
zo zal je God zich over jou verheugen.
Jeruzalem, ik heb wachters op je muren gezet
die nooit zullen zwijgen, dag noch nacht.
Jullie die een beroep doen op de HEER,
gun jezelf geen rust
en gun hem evenmin rust,
totdat hij Jeruzalem weer heeft gegrondvest
en haar roem op aarde heeft bevestigd.
De HEER heeft gezworen bij zijn rechterhand
en bij zijn sterke arm:
‘Nooit meer geef ik jullie graan
aan je vijanden te eten,
nooit meer zullen vreemdelingen de wijn drinken
waarvoor jullie je hebben afgemat.
Zij die het graan oogsten, zullen er ook van eten
en ze zullen de HEER erom prijzen;
zij die de druiven plukken, zullen ervan drinken
in de voorhoven van mijn heiligdom.’
Ga door de poorten, ga erdoorheen,
maak de weg vrij voor het volk.
Ruim baan! Effen de weg en verwijder de stenen,
steek het vaandel op voor de volken.
De HEER laat overal horen,
tot aan de einden der aarde:
‘Verkondig aan vrouwe Sion:
“Je redder komt!
Zijn loon heeft hij bij zich,
zijn beloning gaat voor hem uit.”’
Dan noemt men hen ‘Het heilige volk’,
‘Volk dat door de HEER is vrijgekocht’,
en jij zult ‘Geliefde’ heten,
‘Nooit verlaten stad’.