NBV21 (NBV21)
49

491

49:1
Jes. 41:1
Jer. 1:5
Gal. 1:15
Eilanden, hoor mij aan,

verre volken, luister aandachtig.

Al in de schoot van mijn moeder

heeft de HEER mij geroepen,

nog voor ze mij baarde noemde Hij mijn naam.

2

49:2
Hebr. 4:12
Op. 1:16
19:15
Mijn tong maakte Hij scherp als een zwaard,

Hij hield me verborgen in de schaduw van zijn hand;

Hij maakte me tot een puntige pijl,

Hij stak me weg in zijn pijlkoker.

3Hij heeft me gezegd: ‘Mijn dienaar ben jij.

In jou, Israël, toon Ik mijn luister.’

4Maar ik zei: ‘Tevergeefs heb ik me afgemat,

ik heb al mijn krachten verbruikt,

het was voor niets, het heeft geen zin gehad.

Maar de HEER zal mij recht doen,

mijn God zal mij belonen.’

5Toen sprak de HEER

Hij die mij al in de moederschoot

gevormd heeft tot zijn dienaar

om Jakob naar Hem terug te brengen,

om Israël rond Hem te verzamelen,

zodat ik aanzien zou genieten bij de HEER

en mijn God mijn sterkte zou zijn.

6

49:6
Jes. 42:6
Luc. 2:32
Hand. 13:47
26:23
Hij zei: ‘Dat je mijn dienaar bent

om de stammen van Jakob op te richten

en de overlevenden van Israël terug te brengen,

dat is nog maar het begin.

Ik zal je maken tot een licht voor alle volken,

opdat de redding die Ik brengen zal

tot aan de einden der aarde reikt.’

7

49:7
Jes. 60:10
Dit zegt de HEER, de bevrijder, de Heilige van Israël,

tegen hem die smadelijk veracht wordt,

die door vreemde volken wordt verafschuwd,

die dienaar is van vreemde heersers:

Koningen zullen dit zien en opstaan,

vorsten buigen diep voorover,

omwille van de HEER, die betrouwbaar is,

de Heilige van Israël, die jou heeft uitgekozen.

8

49:8-9
Jes. 42:6-7
49:8
2 Kor. 6:2
Dit zegt de HEER:

In het uur van mijn genade geef Ik je antwoord,

op de dag van de redding zal Ik je helpen.

Ik zal je behoeden, Ik neem je in dienst

voor mijn verbond met het volk,

om het land weer op te richten,

om het verlaten erfgoed in eigendom terug te geven,

9om tegen gevangenen te zeggen: ‘Ga in vrijheid!’

en tegen wie in het duister verblijft: ‘Kom tevoorschijn!’

Langs wegen zullen zij weiden,

op iedere kale heuvel vinden ze weidegrond.

10

49:10
Jes. 4:5-6
25:4-5
Op. 7:16-17
Ze zullen dorst noch honger lijden,

de zinderende hitte zal hen niet kwellen

en de zon zal hen niet steken,

want Hij die zich over hen ontfermt, zal hen leiden

en hen naar waterbronnen voeren.

11

49:11
Jes. 11:16
Ik effen al mijn bergen tot een weg,

Ik zal mijn paden plaveien.

12Kijk! Zij daar komen van ver,

en kijk, zij uit het noorden, en uit het westen,

en zij uit het land van Syene.49:12 het land van Syene – Volgens een andere lezing van het Hebreeuws, ondersteund door een Qumran-handschrift. MT: ‘het land Sinim’.

13Juich, hemel! Jubel, aarde!

Bergen, breek uit in gejuich!

De HEER heeft zijn volk getroost,

Hij heeft zich over de armen ontfermd.

Sions klachten door de HEER weerlegd

14

49:14
Ps. 22:2-3
Jes. 40:27
Sion zegt:

‘De HEER heeft mij verlaten,

mijn Heer is mij vergeten.’

15

49:15
Jes. 44:21
Maar zou een vrouw haar zuigeling vergeten,

zich niet ontfermen over het kind dat zij droeg?

Zelfs al zou zij het vergeten,

Ik vergeet jou nooit.

16Ik heb je in mijn handpalmen gegrift,

je muren staan Mij steeds voor ogen.

17Je kinderen haasten zich terug naar huis,

de vijand die je verwoestte en vernielde, trekt weg.

18

49:18
Jes. 60:4
Sla je ogen op, kijk om je heen:

ze stromen in drommen naar je toe.

Zo waar Ik leef – spreekt de HEER –,

je zult je met hen tooien,

hen dragen zoals een bruid haar sieraden.

19Je puinhopen, je verwoeste en vernielde land –

weldra zal het te klein zijn voor al je bewoners,

en je aartsvijand zal in de verte verdwijnen.

20

49:20
Jes. 54:1-3
Zach. 2:8
Je dacht dat je je kinderen verloren had,

maar eens zul je hen horen zeggen:

‘Het is ons hier te benauwd.

Geef ons meer ruimte om te wonen.’

21Je zegt bij jezelf:

Wie zou mij die kinderen schenken?

Ik heb toch geen kinderen?

Ik ben onvruchtbaar, verbannen en verstoten.

En wie zou hen grootbrengen?

Ik ben alleen over – waar komen zij dan vandaan?

22

49:22
Jes. 5:26
11:12
13:2
Maar dit zegt God, de HEER:

Ik zal mijn hand opheffen naar vreemde volken,

Ik steek mijn vaandel voor hen op.

Ze nemen je zonen op hun arm

en dragen je dochters op hun schouders.

23

49:23
Ps. 72:9
Jes. 60:14-16
Koningen zullen je verzorgen,

vorstinnen zullen je zogen.

Ze zullen voor je knielen, zich diep vooroverbuigen,

en het stof van je voeten likken.

Dan zul je erkennen dat Ik de HEER ben,

die niet beschaamt wie op Hem hopen.

24‘Alsof een strijder zich zijn buit laat afnemen!

Kunnen gevangenen soms ontkomen aan een tiran?’49:24 een tiran – Volgens een andere lezing van het Hebreeuws, overeenkomstig een Qumran-handschrift en de meeste oude vertalingen. MT: ‘een rechtvaardige’.

25Toch zegt de HEER:

Gevangenen worden de strijder ontnomen,

de tiran zal zijn buit verliezen.

Wie een geding voert tegen jou

zal Ik in een geding bestrijden,

en Ikzelf zal je kinderen redden.

26

49:26
Jes. 9:19
60:16
Ik laat je onderdrukkers hun eigen vlees eten,

hun eigen bloed is de wijn die hen dronken maakt.

Dan zal iedereen erkennen

dat Ik, de HEER, je redder ben,

je bevrijder, de Machtige van Jakob.