(Psalm 90—106)
901Een gebed van Mozes, de man Gods.
Heere, Ú bent ons een toevlucht geweest
van generatie op generatie.
2Al vóór de bergen geboren waren
en U de aarde en de wereld voortgebracht had,
ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid bent U God.
3U doet de sterveling terugkeren tot stof
en zegt: Keer terug, mensenkinderen.
4Want duizend jaren zijn in Uw ogen
als de dag van gisteren, wanneer die voorbijgegaan is,
of als een wake in de nacht.
5U spoelt hen weg, zij zijn als de slaap.
In de morgen zijn zij als het gras dat opkomt:
6in de morgen bloeit het en komt het op,
's avonds wordt het afgesneden en het verdort.
7Want wij vergaan door Uw toorn,
door Uw grimmigheid worden wij door schrik overmand.
8U stelt onze ongerechtigheden voor Uw ogen,
onze verborgen zonden in het licht van Uw aangezicht.
9Want al onze dagen gaan voorbij door Uw verbolgenheid,
wij brengen onze jaren door als een gedachte.
10De dagen van onze jaren: daarin zijn zeventig jaren,
of, als wij zeer sterk90:10 zeer sterk - Letterlijk: bij krachten. zijn, tachtig jaren,
maar het beste daarvan is moeite en verdriet,
want het wordt snel afgesneden en wij vliegen heen.
11Wie kent de kracht van Uw toorn
en Uw verbolgenheid, wie weet hoezeer U te vrezen bent?90:11 hoezeer … bent - Letterlijk: overeenkomstig Uw vreze.
12Leer ons zó onze dagen tellen,
dat wij een wijs hart verkrijgen.
13Keer terug, HEERE, hoelang nog?
Laat het U berouwen over Uw dienaren.
14Verzadig ons in de morgen met Uw goedertierenheid,
dan zullen wij juichen en verblijd zijn, tijdens al onze dagen.
15Verblijd ons overeenkomstig de dagen waarin U ons verdrukt hebt,
overeenkomstig de jaren waarin wij het kwade gezien hebben.
16Laat Uw werk aan Uw dienaren gezien worden,
Uw glorie over hun kinderen.
17De lieflijkheid van de Heere, onze God, zij over ons;
bevestig het werk van onze handen over ons,
ja, het werk van onze handen, bevestig dat.
911Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten,
zal overnachten in de schaduw van de Almachtige.
2Ik zeg tegen de HEERE: Mijn toevlucht en mijn burcht,
mijn God, op Wie ik vertrouw!
3
Want HÃj zal u redden van de strik van de vogelvanger,
van de zeer verderfelijke pest.
4
Hij zal u beschutten met Zijn vlerken,
onder Zijn vleugels zult u de toevlucht nemen,
Zijn trouw is een schild en een pantser.
5
Spr. 3:25
Hoogl. 3:8
U zult niet vrezen voor het beangstigende van de nacht,
voor de pijl die overdag aan komt vliegen,
6voor de pest, die in het donker rondgaat,
voor het verderf dat midden op de dag verwoest.
7Al zullen er duizend vallen aan uw zijde
en tienduizend aan uw rechterhand –
bij u zal het onheil niet komen.
8Slechts met uw ogen zult u het aanschouwen,
u zult de vergelding aan de goddelozen zien.
9Want U, HEERE, bent mijn toevlucht.
De Allerhoogste hebt u tot uw woning gemaakt.
10Geen onheil zal u overkomen,
geen plaag zal uw tent naderen.
11
Matt. 4:6
Luk. 4:10
Want Hij zal voor u Zijn engelen bevel geven
dat zij u bewaren op al uw wegen.
12
Zij zullen u op de handen dragen,
zodat u uw voet aan geen steen stoot.
13Op de
felle leeuw en de adder zult u trappen,
u zult de jonge leeuw en de slang vertrappen.
14Omdat hij liefde voor Mij opgevat heeft, zegt God, zal Ik hem bevrijden;
Ik zal hem in een veilige vesting zetten, want hij kent Mijn Naam.
15Hij zal Mij aanroepen en Ik zal hem verhoren,
in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn,
Ik zal hem eruit helpen en hem verheerlijken.
16Ik zal hem met lengte van dagen verzadigen,
Ik zal hem Mijn heil doen zien.
921Een psalm, een lied, op de sabbatdag.
2Het is goed om de HEERE te loven
en voor Uw Naam psalmen te zingen, Allerhoogste;
3in de morgen Uw goedertierenheid te verkondigen
en Uw trouw in de nachten,
4op het tiensnarig instrument en op de luit,
bij snarenspel op de harp.
5Want U hebt mij verblijd, HEERE, met Uw daden;
ik zal vrolijk zingen over de werken van Uw handen.
6HEERE, hoe groot zijn Uw werken,
zeer diep zijn Uw gedachten.
7Een onverstandig man weet hier niets van
en een dwaas begrijpt dit niet:
8wanneer de goddelozen groeien als gras
en allen die onrecht bedrijven, bloeien
om tot in eeuwigheid weggevaagd te worden!
9Maar U bent de Allerhoogste,
voor eeuwig de HEERE.
10Want zie, Uw vijanden, HEERE,
want zie, Uw vijanden zullen omkomen;
allen die onrecht bedrijven, zullen overal verspreid worden.
11Maar U zult mijn hoorn opheffen als die van een wilde os,
ik ben met verse olie overgoten.
12Mijn oog zal de val aanschouwen van hen die mij bespieden;
mijn oren zullen horen wat de kwaaddoeners overkomt
die tegen mij opstaan.
13De
rechtvaardige zal groeien als een palmboom,
hij zal opgroeien
als een ceder op de Libanon.
14Wie in het huis van de HEERE geplant zijn,
die mogen groeien in de voorhoven van onze God.
15In de ouderdom zullen zij nog vruchten dragen,
zij zullen fris92:15 fris - Letterlijk: vet. en groen zijn,
16om te verkondigen dat de HEERE waarachtig is;
Hij is mijn rots en in Hem is geen onrecht.