801Voor de koorleider, op āDe leliesā; een getuigenis, een psalm van Asaf.
2Herder van Israƫl, neem ter ore,
U, Die Jozef als schapen leidt.
U, Die troont tussen de cherubs,
verschijn blinkend!
3Wek Uw macht op voor de ogen van EfraĆÆm, Benjamin en Manasse
en kom ons verlossen.80:3 kom ons verlossen - Letterlijk: kom tot verlossing van ons.
4O God, breng ons terug;
31:17
67:2
Dan. 9:17
doe Uw aangezicht lichten, dan zullen wij verlost worden.
5HEERE, God van de legermachten, hoelang zal Uw toorn branden
tegen het gebed van Uw volk?
6U geeft hun tranenbrood te eten
en laat hun tranen drinken uit een maatbeker.
7U hebt ons voor onze buren tot een bron van ruzie gemaakt,
79:4
onze vijanden spotten onder elkaar.
8O God van de legermachten, breng ons terug;
doe Uw aangezicht lichten, dan zullen wij verlost worden.
9U hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven,
de heidenvolken verdreven en hƩm geplant.
10U hebt een plaats voor hem bereid
en hem wortel doen schieten,80:10 hem ⦠schieten - Letterlijk: zijn wortels wortel doen schieten.
zodat hij heel het land vulde.
11De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest,
zijn takken waren als machtige ceders.80:11 machtige ceders - Letterlijk: ceders van God.
12Hij breidde zijn ranken uit tot aan de zee,
zijn jonge loten tot aan de rivier.
13Waarom hebt U een bres geslagen in zijn muren,
zodat alle voorbijgangers op de weg hem leegplukken?
14Het zwijn uit het woud heeft hem losgewroet,
het wild van het veld heeft hem afgegraasd.
15O God van de legermachten, keer toch terug;
kijk neer uit de hemel en zie.
Zie om naar deze wijnstok,
16de stam die Uw rechterhand geplant heeft,
en dat om de Zoon, Die U voor Uzelf sterk gemaakt hebt.
17De wijnstok is met vuur verbrand, is afgekapt;
Uw volk komt om door de bestraffing van Uw aangezicht.
18Laat Uw hand rusten op de Man van Uw rechterhand,
op de Mensenzoon, Die U voor Uzelf sterk gemaakt hebt.
19Dan zullen wij ons niet van U afkeren;
behoud ons in het leven, dan zullen wij Uw Naam aanroepen.
20HEERE, God van de legermachten, breng ons terug;
doe Uw aangezicht lichten, dan zullen wij verlost worden.
811Voor de koorleider, op āDe Gittithā, een psalm van Asaf.
2Zing vrolijk voor God, onze kracht;
juich voor de God van Jakob.
3Hef psalmgezang aan en laat de tamboerijn horen,
de lieflijke harp met de luit.
4Blaas op de bazuin bij nieuwemaan,
bij vollemaan, op onze feestdag.
5Want dit is een verordening in Israƫl,
een bepaling van de God van Jakob.
6Hij heeft deze ingesteld tot een getuigenis in Jozef,
nadat Hij opgetrokken was tegen het land Egypte.
Daar, zei Israƫl, heb ik een taal gehoord
die ik niet verstond.
7Ik heb de last van zijn schouder weggenomen,81:7 Ik heb ⦠weggenomen - Letterlijk: Ik heb zijn schouder van de last weggenomen.
zijn handen hebben de manden losgelaten.81:7 hebben ⦠losgelaten - Letterlijk: zijn van de manden voorbijgegaan.
8In de benauwdheid riep u en Ik redde u,
Ik antwoordde u uit de schuilplaats van de donder;
Ik beproefde u bij het water van Meriba. Sela
9Mijn volk, zei Ik, luister, en Ik zal onder u getuigen;
Israƫl, als u naar Mij luisterde!
10Er mag onder u geen andere god zijn,
u mag zich voor geen vreemde god neerbuigen.
11Ik ben de HEERE, uw God,
Die u uit het land Egypte leidde.
Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen.
12Maar Mijn volk heeft naar Mijn stem niet geluisterd,
Israƫl is tegenover Mij onwillig geweest.
13Daarom gaf Ik hen over aan hun verharde hart,81:13 hun verharde hart - Letterlijk: de verharding van hun hart.
zodat zij in hun eigen opvattingen voortgingen.
14Och, had Mijn volk naar Mij geluisterd,
was Israƫl in Mijn wegen gegaan!
15In korte tijd zou Ik hun vijanden onderworpen hebben
en Mijn hand gekeerd hebben tegen hun tegenstanders.
16Wie de HEERE haten, zouden zich geveinsd aan Hem onderworpen hebben;
maar hĆŗn tijd zou voor eeuwig geweest zijn:
17Hij zou van de beste81:17 de beste - Letterlijk: het vet van. tarwe te eten gegeven hebben,
ja, Ik zou u verzadigd hebben met honing uit de rots.
821Een psalm van Asaf.
God staat in de vergadering van God,
Hij oordeelt te midden van de goden:
2Hoelang zult u onrechtvaardig oordelen
en de goddelozen bevoordelen?82:2 de goddelozen bevoordelen - Letterlijk: aangezichten van goddelozen verheffen. Sela
3Doe recht aan de geringe en de wees,
bewijs de ellendige en de arme gerechtigheid.
4
Bevrijd de geringe en de arme,
ontruk hem aan de hand van de goddelozen.
5Zij weten niets en begrijpen niets,
zij wandelen steeds in de duisternis rond;
daarom wankelen alle fundamenten van de aarde.
6Ćk heb wel gezegd: U bent goden,
u bent allen zonen van de Allerhoogste;
7toch zult u sterven als een mens,
zoals iedere andere vorst82:7 iedere andere vorst - Letterlijk: een van de vorsten. zult u vallen.
8Sta op, o God, oordeel de aarde,
Hebr. 1:2
want Ć bezit alle volken.