(Psalm 73—89)
731Een psalm van Asaf.
Ja, God is goed voor Israël,
voor hen die zuiver van hart zijn.
2Maar wat mij betreft, mijn voeten waren bijna uitgegleden,
mijn schreden waren haast uitgeschoten,
3
Jer. 12:1,2
want ik was jaloers op de dwazen,
toen ik de vrede van de goddelozen zag.
4Tot aan hun dood zijn er immers geen boeien,
en hun kracht is fris.
5Zij verkeren niet in moeiten, zoals andere stervelingen,
en worden niet gekweld met andere mensen.
6Daarom hangt de hoogmoed hun als een ketting om de nek,
het geweld bedekt hen als een mantel.
7Hun ogen puilen uit van vet,
zij hebben de inbeeldingen van hun hart overtroffen.
8Zij spotten en spreken boosaardig van onderdrukking,
zij spreken uit de hoogte.
9Zij zetten hun mond op tegen de hemel,
hun tong wandelt honend rond op de aarde.
10Daarom kan Gods volk ertoe komen,
wanneer er een volle beker water voor hen uitgeperst wordt,
11dat zij zeggen: Hoe kan God het weten?
Zou de Allerhoogste er weet van hebben?
12Zie, dezen zijn goddeloos,
toch hebben zij in de wereld rust en vermeerderen hun vermogen.
13Ja, voor niets heb ik mijn hart gezuiverd
en mijn handen in onschuld gewassen.
14Want de hele dag word ik gekweld
en mijn bestraffing is er elke morgen.
15Als ik zou zeggen: Ik zal ook zo spreken,
zie, ik zou ontrouw zijn aan al Uw kinderen.73:15 al Uw kinderen - Letterlijk: de generatie van Uw kinderen.
16Toch heb ik nagedacht om dit te kunnen begrijpen,
maar het was moeite in mijn ogen,
17totdat ik Gods heiligdom binnenging
en op hun einde lette.
18Ja, U zet hen op gladde plaatsen,
U doet hen in verwoesting vallen.
19Hoe worden zij in een ogenblik tot een verwoesting!
Zij worden weggevaagd, komen om door verschrikkingen.
20Zoals een droom vervaagt bij het ontwaken,
zult U, Heere, als U wakker wordt, hun beeld verachten.
21Toen mijn hart verbitterd was
en ik in mijn nieren geprikkeld werd,
22hoe onverstandig was ik toen, ik wist niets!
Ik was een redeloos dier bij U.
23Ik zal echter voortdurend bij U zijn,
U hebt mijn rechterhand gegrepen.
24U zult mij leiden door Uw raad,
daarna zult U mij in heerlijkheid opnemen.
25Wie heb ik behalve U in de hemel?
Naast U vind ik nergens vreugde in op de aarde.
26Bezwijkt mijn lichaam en mijn hart,
dan is God de rots van mijn hart
en voor eeuwig mijn deel.
27Want zie, wie zich ver van U houden, zullen omkomen;
U verdelgt allen die als in hoererij U verlaten.
28Maar wat mij betreft, het is voor mij goed dicht bij God te zijn.
Ik neem mijn toevlucht tot de Heere HEERE,
om al Uw werken te vertellen.
741Een onderwijzing van Asaf.
O God, waarom hebt U ons voor altijd verstoten?
Waarom ontbrandt Uw toorn tegen de schapen van Uw weide?
2Denk aan Uw gemeente, die U vanouds verworven hebt,
de stam die Uw eigendom is, die U verlost hebt,
de berg Sion, waarop U gewoond hebt.
3Richt Uw voeten naar wat voor altijd verwoest is,
want de vijand heeft alles in het heiligdom vernield.
4Uw tegenstanders tierden midden in Uw ontmoetingsplaatsen;
daar stelden zij hun zegetekens als eretekens op.
5Zij raakten bekend als lieden
die hun bijlen opheffen in dicht geboomte.
6Zo sloegen zij al de graveringen ervan
met houwelen en mokers in stukken.
7
Zij staken Uw heiligdom in brand;
tot de grond toe ontheiligden zij de woning van Uw Naam.
8Zij zeiden in hun hart: Laten wij die gezamenlijk plunderen!
Zij verbrandden al Gods ontmoetingsplaatsen in het land.
9Onze tekenen zien wij niet, er is geen profeet meer;
er is niemand onder ons die weet hoelang nog.
10Hoelang, o God, zal de tegenstander U smaden?
Zal de vijand Uw Naam voor altijd lasteren?
11Waarom trekt U Uw hand terug, Uw sterke rechterhand?
Trek haar uit het midden van Uw boezem. Maak er een eind aan!
12Toch is God mijn Koning van oudsher,
Die heil brengt hier op aarde.74:12 hier op aarde - Letterlijk: in het midden van de aarde.
13
Ú hebt door Uw macht de zee gespleten,
U hebt de koppen van de zeemonsters in de wateren vermorzeld.
14Ú hebt de koppen van de Leviathan verbrijzeld,
U hebt hem tot voedsel gegeven aan het volk in de woestijn.
15
Num. 20:11
Ps. 105:41
Jes. 48:21
Ú hebt een bron en een beek doormidden gespleten,
Ú hebt altijd stromende rivieren laten uitdrogen.
16De dag is van U, ook de nacht behoort U toe,
Ú hebt het licht en de zon hun plaats gegeven.
17Ú hebt alle grenzen van de aarde vastgesteld;
zomer en winter, Ú hebt ze geformeerd.
18Denk hieraan, de vijand heeft de HEERE gesmaad,
een dwaas volk heeft Uw Naam gelasterd.
19Geef aan de wilde dieren de ziel van Uw tortelduif niet over,
vergeet niet voor altijd het volk van Uw ellendigen.
20Aanschouw het verbond, want de duistere oorden van het land
zijn vol woningen van geweld.
21Laat de verdrukte niet beschaamd terugkeren,
laat de ellendige en arme Uw Naam loven.
22Sta op, o God, voer Uw rechtszaak,
denk aan de smaad die dwazen U de hele dag aandoen.
23Vergeet het geroep van Uw tegenstanders niet;
het gejoel van wie tegen U opstaan, stijgt voortdurend op.
751Voor de koorleider, op ‘Richt niet te gronde’; een psalm van Asaf, een lied.
2Wij loven U, o God, wij loven U;
Uw Naam is nabij;
men vertelt Uw wonderen.
3Wanneer ik ontvangen heb wat voor mij bestemd is,
zal Ãk billijk oordelen.
4Het land en al zijn bewoners smolten weg,
maar Ãk heb zijn pilaren vastgezet. Sela
5Ik heb gezegd tegen de dwazen: Doe niet zo dwaas,
en tegen de goddelozen: Hef uw hoorn niet op.
6Hef uw hoorn niet naar omhoog,
spreek niet met hooghartig uitgestoken hals.
7Want niet uit het oosten of uit het westen
of uit de woestijn komt het verhogen,
8maar God is Rechter:
Hij vernedert de een en verhoogt de ander.
9Want in de hand van de HEERE is een beker.
Daarin schuimt de wijn, overvloedig gekruid.
Hij schenkt eruit; zelfs zijn droesem
moeten alle goddelozen van de aarde tot op de bodem opdrinken.75:9 tot op de bodem opdrinken - Letterlijk: opdrinken drinken.
10Maar Ãk zal het voor eeuwig verkondigen,
ik zal voor de God van Jakob psalmen zingen.
11Ik zal alle hoorns van de goddelozen afhakken,
de hoorns van de rechtvaardige worden omhooggeheven.