1121Halleluja!
Welzalig de man die de HEERE vreest, aleph
die grote vreugde vindt in Zijn geboden. beth
2Zijn nageslacht zal machtig zijn op aarde, gimel
het geslacht van de oprechten zal gezegend worden.daleth
3In zijn huis zal bezit en rijkdom zijn, he
zijn gerechtigheid houdt voor eeuwig stand.waw
4Voor de oprechten gaat het licht op in de duisternis.zain
Hij is genadig en barmhartig en rechtvaardig.cheth
5Goed gaat het een man die zich ontfermt en uitleent, teth
hij behartigt zijn zaken volgens het recht.jod
6Voorzeker, hij zal voor eeuwig niet wankelen, kaph
de rechtvaardige zal eeuwig in gedachtenis blijven.lamed
7Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen, mem
zijn hart is standvastig, hij vertrouwt op de HEERE. nun
8Zijn hart wordt ondersteund, hij zal niet bevreesd zijn, samech
totdat hij de val van zijn tegenstanders ziet. ain
9Hij deelt mild uit, hij geeft aan de armen, pe
zijn gerechtigheid houdt voor eeuwig stand, tsade
zijn hoorn zal met eer opgeheven worden. koph
10De goddeloze zal het zien en toornig worden, resj
knarsetandend zal hij wegteren. sjin
Wat de goddelozen verlangen, zal vergaan. taw
1131Halleluja!
Loof, dienaren van de HEERE,
loof de Naam van de HEERE.
2
De Naam van de HEERE zij geloofd,
van nu aan tot in eeuwigheid.
3
Vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat,
zij de Naam van de HEERE geprezen.
4De HEERE is verheven boven alle heidenvolken,
boven de hemel is Zijn heerlijkheid.
5Wie is als de HEERE, onze God?
Die zeer hoog woont,
6Die zeer laag ziet,
in de hemel en op de aarde;
7
Ps. 107:41
Die de geringe opricht uit het stof,
de arme verheft uit het vuil,
8om hem te doen zitten bij edelen,
bij de edelen van Zijn volk;
9Die de onvruchtbare doet wonen in haar gezin:
een blijde moeder van kinderen.
Halleluja!
1141Toen
Israël uit Egypte trok,
het huis van Jakob uit een volk met een vreemde taal,
2werd Juda Zijn heiligdom,
Israël Zijn koninklijk bezit.114:2 koninklijk bezit - Letterlijk: heerschappijen.
3De zee zag het en vluchtte,
de Jordaan deinsde achteruit,
4de bergen sprongen op als rammen,
de heuvels als lammeren.
5Wat was er, zee, dat u vluchtte,
Jordaan, dat u achteruit deinsde?
6Wat was er, bergen, dat u opsprong als rammen,
en u, heuvels, als lammeren?
7Beef, aarde, voor het aangezicht van de Heere,
voor het aangezicht van de God van Jakob,
8
Num. 20:11
Die de rots veranderde in een waterplas,
hard gesteente in een waterbron.