51Wees niet te snel met uw mond,
en laat uw hart zich niet haasten
een woord te uiten voor het aangezicht van God.
Want God is in de hemel
en u bent op de aarde.
Laat daarom uw woorden weinig in aantal zijn.
2Want zoals de droom komt door veel bezigheid,
zo ook het gepraat van de dwaas door veelheid van woorden.
3
Deut. 23:21
Wanneer u aan God een gelofte doet,
stel dan niet uit die na te komen,
want Hij heeft geen welgevallen aan dwazen.
Kom na wat u belooft.
4
Het is beter dat u niet belooft,
dan dat u belooft maar niet nakomt.
5Sta uw mond niet toe,
uw vlees te doen zondigen.
Zeg ook niet in de tegenwoordigheid van de engel:
dat was een vergissing.
Waarom zou God zeer toornig worden om wat u zegt,
en het werk van uw handen te gronde richten?
6Want zoals er
in een veelheid aan dromen veel vluchtigs is,
zo is het ook met de veelheid van woorden.
Daarom: vrees God!
7Indien u onderdrukking van de arme en beroving van recht en gerechtigheid in het gewest ziet, wees dan over dat verschijnsel niet verbijsterd. Want een hooggeplaatste let op een andere hooggeplaatste, en nog hoger geplaatsten letten op hén.
8De opbrengst van het land is er voor iedereen. Ook een koning wordt gediend met de opbrengst van het veld.
9Wie het geld liefheeft, wordt van geld nooit verzadigd, en wie de overvloed liefheeft, niet van inkomsten. Ook dat is vluchtig.
10Waar het goed vermeerdert, vermeerderen zij die het opeten. Welk voordeel hebben dan de bezitters ervan, behalve dat hun ogen ernaar kunnen kijken?
11De slaap van de arbeider is zoet, of hij nu weinig of veel te eten heeft, maar de overvloed van een rijke houdt hem uit de slaap.
12Er is een ziekmakend kwaad dat ik zag onder de zon: rijkdom door zijn bezitters bewaard tot hun eigen kwaad.
13Vergaan echter die rijkdommen door boosaardige praktijken, en verwekt hij een zoon, dan heeft die totaal niets in zijn hand.
14Zoals hij voortgekomen is uit de buik van zijn moeder, zal hij naakt terugkeren om te gaan zoals hij kwam.
Hij zal van zijn zwoegen niets meenemen wat hij met zijn hand kan dragen.
15Daarom is ook dit een ziekmakend kwaad: op geheel dezelfde wijze als hij gekomen is, gaat hij heen. Welk voordeel heeft hij, dat hij zwoegt voor de wind?
16Al zijn dagen eet hij ook in duisternis. Veel verdriet had hij, bovendien had hij zijn ziekte en ergernis.
17Zie, wat ik gezien heb:
3:12,22
9:7
11:9
een goede zaak die voortreffelijk is, namelijk te eten en te drinken en het goede te genieten bij al zijn zwoegen waarmee hij zwoegt onder de zon tijdens het getal van zijn levensdagen, die God hem gegeven heeft,
want dat is zijn deel.
18Ook elke mens aan wie God rijkdom en bezittingen geeft en toestaat om daarvan te eten en zijn deel ervan te nemen om zich in zijn zwoegen te verblijden, dat is een gave van God.
19Ja, hij zal niet veel meer denken aan zijn levensdagen, want God verhoort hem in de blijdschap van zijn hart.
61Er is een kwaad dat ik gezien heb onder de zon, en het komt veel voor onder de mensen:
2een man, aan wie God rijkdom, bezittingen en eer geeft, heeft voor zichzelf geen gebrek aan al wat hij verlangt, maar God staat hem niet toe iets ervan te gebruiken. Iemand anders, een onbekende, verbruikt het. Dat is vluchtig. Een bittere kwelling is dat.
3Als iemand honderd kinderen verwekt
en vele jaren leeft,
zodat de dagen van zijn jaren vele zijn,
maar hij zichzelf niet verzadigt met het goede,
en er zelfs geen graf voor hem is,
dan is, zeg ik, een misgeboorte beter af dan hij.
4Want die komt tevergeefs ter wereld,
gaat heen in duisternis
en zijn naam wordt in de duisternis bedekt.
5
Ps. 58:9
Ook heeft hij de zon niet gezien
of gekend:
hij heeft meer rust dan die man.
6Ja, al leefde hij tweemaal duizend jaar,
maar hij had het goede niet gezien –
gaan zij niet allen naar een en dezelfde plaats?
7Al het zwoegen van de mens is voor zijn mond
en toch wordt de begeerte niet vervuld.
8Wat heeft immers de wijze vóór op de dwaas?
Wat baat het de arme dat hij weet
met de levenden om te gaan?
9Beter is het zien van de ogen
dan het gaan in de weg van de begeerte.
Ook dat is vluchtig en najagen van wind.
10Wat iemand ook is, zijn naam is al genoemd. Het is bekend dat hij een mens is. Hij kan niet in het geding treden tegen Hem Die sterker is dan hij.
11Immers, hoe meer woorden er zijn, hoe meer vluchtigheid. Wat baat het de mens dan nog?
12Want wie weet wat goed is voor de mens in dit leven, tijdens het getal van de dagen van zijn vluchtige leven, die hij
Jak. 4:13,14
als een schaduw doorbrengt?
Wie zal de mens bekendmaken wat er na hem zal zijn onder de zon?
71Een goede naam
is beter dan goede olie
en de dag van de dood is beter dan de dag dat iemand geboren wordt.
2Het is beter naar een klaaghuis te gaan dan naar een huis te gaan waar een feestmaal gehouden wordt.
Dat is immers het einde van ieder mens, en de levende moet het ter harte nemen.
3Verdriet is beter dan lachen,
want bij een treurig gezicht gaat het goed met het hart.
4Het hart van wijzen is in een klaaghuis,
maar het hart van dwazen in een huis van blijdschap.
5Het
15:31,32
is beter te luisteren naar de bestraffing van een wijze
dan dat iemand luistert naar het lied van dwazen.
6Want
als het knetteren van de dorens onder de kookpot,
zo is het lachen van de dwaas.
Ook dat is vluchtig.
7Voorzeker, onderdrukking zou een wijze waanzinnig maken,
en geschenken bederven het hart.
8Het einde van een zaak is beter dan zijn begin.
Beter een geduldige geest dan een hoogmoedige geest.
9Wees niet te snel geërgerd in uw geest,
want ergernis rust in de boezem van dwazen.
10Zeg niet: Hoe komt het
dat de dagen van vroeger beter waren dan deze?
Want niet uit wijsheid
zou u dat vragen.
11Wijsheid is goed met een erfelijk bezit:
een voordeel voor hen die de zon zien.
12Immers, wijsheid biedt schaduw en geld biedt schaduw.
Het voordeel van kennis is echter dat wijsheid haar bezitters het leven geeft.
13Bezie het werk van God,
want wie kan rechtmaken wat Hij krom gemaakt heeft?
14Geniet op de dag van voorspoed
van het goede,
maar bedenk
op de dag van tegenspoed
dat God zowel de ene als de andere
gemaakt heeft,
zodat de mens niet kan doorgronden iets wat na hem zijn zal.
15Dit alles heb ik gezien
in mijn vluchtige dagen:
er is een rechtvaardige die omkomt in zijn rechtvaardigheid,
en er is een goddeloze die bij al zijn slechtheid zijn dagen verlengt.
16Wees niet al te rechtvaardig
en acht uzelf niet bovenmate wijs.
Waarom zou u uzelf verwoesten?
17Wees niet al te goddeloos
en wees niet al te dwaas.
Waarom zou u sterven vóór uw tijd?
18Het is goed dat u aan het ene vasthoudt
en daarbij uw hand niet van het andere aftrekt.
Immers wie God vreest, ontkomt aan dit alles.
19De wijsheid maakt de wijze sterker
dan tien machthebbers die in de stad zijn.
20
2 Kron. 6:36
Spr. 20:9
1 Joh. 1:8
Voorzeker, er is geen mens rechtvaardig op de aarde,
die goeddoet en niet zondigt.
21Zet ook uw hart niet
op alle woorden die men spreekt,
opdat u niet hoort dat uw knecht u vervloekt.
22Want uw hart heeft
ook vele keren erkend
dat ook u
anderen hebt vervloekt.
23Dit alles heb ik met wijsheid beproefd.
Ik zei: Ik wil wijs worden,
maar de wijsheid bleef ver bij mij vandaan.
24Veraf is dat wat gebeurd is.
Het zit heel diep: wie kan het terugvinden?
25Ik kwam ertoe, ook met mijn hart, om te kennen en na te speuren,
wijsheid te zoeken en tot een slotsom te komen,
2:12
om in te zien dat goddeloosheid dwaas
en dwaasheid onverstand is.
26Ik vond
6:247:6
iets wat bitterder is dan de dood:
de vrouw die een vangnet is.
Haar hart is een sleepnet,
haar handen zijn boeien.
Wie goed is voor het aangezicht van God,
zal aan haar ontkomen,
maar een
7:23
22:14
zondaar wordt door haar gevangen.
27Zie, dit heb ik gevonden,
zegt Prediker,
het ene bij het andere,
om tot een slotsom te komen,
28die ik nog altijd zoek,
maar niet heb gevonden.
Eén man onder duizend heb ik gevonden.
Een vrouw onder die allen heb ik echter niet gevonden.
29Alleen, zie, dit heb ik gevonden:
dat God de mens oprecht gemaakt heeft,
maar zij hebben vele uitvluchten gezocht.