11Nu volgt het mooiste lied van koning Salomo.
2Kus me, mijn liefste, kus me,
kus me op mijn mond.
Jouw liefde is beter dan wijn,
3zoet is de geur van je huid.
Je naam klinkt prachtig.
Daarom houden alle meisjes van jou.
4Neem me met je mee, vlug!
Jij bent mijn koning,
neem me mee naar je paleis.
Ik ben gelukkig met je en ik zing over je,
aan iedereen vertel ik over jouw liefde.
Jouw liefde is beter dan wijn.
Natuurlijk houden alle meisjes van jou!
5Meisjes van Jeruzalem,
mijn huid is donker, en ik ben mooi.
Mijn huid is zo donker als een tent in de woestijn,
zo donker als de gordijnen in Salomoās paleis.
6Kijk niet zo naar me omdat ik donker ben.
Ik ben bruin door de zon.
Mijn broers hebben me hard laten werken.
Ik moest op hun wijngaard passen,
maar ik heb niet goed voor mezelf gezorgd.
7Vertel me toch, mijn liefste,
waar ga je heen met de schapen,
waar laat je ze ās middags rusten?
Moet ik je gaan zoeken bij je vrienden,
moet ik je gaan zoeken bij hun schapen?
8Mooiste vrouw van allemaal,
als je me echt niet kunt vinden,
volg dan het spoor van de schapen.
Neem je geiten mee,
neem ze mee naar de tenten van de herders.
9Je bent zo mooi, vriendin van me,
zo mooi als het mooiste paard van de koning!
10Je wangen en je ringen zijn schitterend,
prachtig zijn je hals en je kettingen.
11Ik laat een gouden sieraad voor je maken,
met zilveren balletjes eraan.
12Terwijl mijn liefste, mijn koning, ligt te slapen,
ruikt mijn lichaam heerlijk zoet.
13Mijn liefste ligt tussen mijn borsten,
hij ruikt naar zoete olie.
14Mijn liefste lijkt op de geurige bloemen
in de tuinen van Engedi.
15Je bent zo mooi, vriendin van me,
je bent zo mooi!
Je ogen zijn zo zacht als de ogen van een duif.
16Wat ben je mooi, mijn liefste,
wat ben je knap!
Hier liggen we in het groene gras.
17De bomen zijn de muren van ons huis,
de bladeren zijn het dak boven ons hoofd.
21Ik lijk op een roos in het vlakke land,
ik lijk op een wilde lelie in het dal.
2Zo prachtig als een lelie tussen het onkruid,
zo is mijn vriendin tussen de andere meisjes.
3Zo mooi als een appelboom tussen andere bomen,
zo is mijn liefste tussen andere jongens.
Ik wil zo graag in zijn schaduw zitten.
Ik wil met mijn tong zijn zoete vruchten proeven.
4Mijn vriend maakt me dronken van liefde,
zijn liefde is overal om me heen.
5De liefde maakt me ziek.
Geef me druiven die me beter maken,
geef me appels die me sterker maken!
6Mijn hoofd ligt op zijn linkerarm,
met zijn rechterhand streelt hij me.
7Beloof me, meisjes van Jeruzalem,
dat je ons alleen laat zijn in de liefde.
Wij zijn net als herten in het bos,
we willen met rust gelaten worden.
8Ik hoor mijn liefste,
ik zie hem, hij komt eraan!
Hij rent en springt over bergen en heuvels,
9hij is snel als een jong hert.
Kijk, daar achter de muur,
daar staat hij al en hij kijkt,
hij kijkt door het raam naar binnen.
10Hij roept me, mijn liefste zegt iets tegen mij!
Sta vlug op, mijn liefste,
mooi meisje, kom met me mee!
11De winter is voorbij,
het regent niet meer.
12Buiten bloeien de bloemen al,
de vogels gaan weer zingen.
Overal hoor je de duiven.
13De vijgenboom heeft al vruchten,
de wijngaard bloeit, het ruikt heerlijk.
Sta vlug op, mijn liefste,
mooi meisje, kom met me mee!
14Verberg je niet, zoals een duif
die een nest maakt in de bergen.
Laat me je gezicht zien,
want dat is zo mooi!
Laat me je stem horen,
want die klinkt zo prachtig!
15Vang de vossen voor ons,
vang die kleine vossen.
Want ze vernielen onze wijngaard,
en die bloeit juist zo mooi!
16Mijn liefste is van mij
en ik ben van hem.
Hij wandelt tussen de bloeiende lelies.
17Maar ga nu weg, mijn liefste.
Straks wordt het licht,
dan gaat het zachtjes waaien,
en dan zal het donker verdwijnen.
Ga nu weg, mijn liefste,
zo snel als een hert.
Spring over de geurige bergen.
31ās Nachts in mijn droom zoek ik mijn liefste,
ik zoek hem, maar ik vind hem niet.
2Laat ik opstaan en door de stad gaan lopen,
langs de straten en over de pleinen.
Ik zoek mijn liefste,
ik zoek hem, maar ik vind hem niet.
3Ik vraag het aan de bewakers
die ās nachts rondgaan door de stad:
āHebben jullie mijn liefste gezien?ā
4Meteen daarna vind ik hem, mijn liefste.
Ik pak hem stevig vast, ik laat hem niet meer los.
Ik neem hem mee naar het huis van mijn moeder,
naar de kamer waar ik ben geboren.
5Beloof me, meisjes van Jeruzalem,
dat je ons alleen laat zijn in de liefde.
Wij zijn net als herten in het bos,
we willen met rust gelaten worden.
6Wie is die vrouw die daar uit de woestijn komt,
met al die geuren om zich heen,
geuren van heerlijke kruiden?
7Kijk, daar komt de draagstoel van Salomo,
met zestig sterke mannen eromheen,
de sterkste mannen van Israƫl.
8Mannen met wapens, die goed kunnen vechten,
als er gevaar is in de nacht.
9De draagstoel van Salomo is prachtig,
hij is gemaakt van cederhout.
10De poten zijn bedekt met zilver,
de leuning is van goud.
De kussens zijn van dure rode stof,
de stoel is versierd en met liefde gemaakt
door de meisjes van Jeruzalem.
11Kom naar buiten, meisjes van Jeruzalem,
kijk toch naar koning Salomo.
Zie je die kroon op zijn hoofd?
Die gaf zijn moeder hem toen hij trouwde.
Dat was een gelukkige dag!