11Toen Cyrus koning van Perzië geworden was, gebeurde er wat Jeremia al gezegd had: de Heer zorgde ervoor dat Cyrus een belangrijk besluit nam. Cyrus schreef het besluit op, en liet de tekst in het hele land voorlezen. De tekst was:
2‘Dit is een boodschap van Cyrus, de koning van Perzië. De Heer, de God van de hemel, heeft alle koninkrijken op aarde aan mij gegeven. En hij heeft tegen mij gezegd dat ik voor hem een tempel moet laten bouwen in Jeruzalem, in Juda. 3Daarom moeten alle mensen die bij de God van Israël horen, naar Jeruzalem teruggaan. Hun God zal hen daarbij helpen. Zij moeten de tempel van de Heer, de God van Israël, die in Jeruzalem woont, weer opbouwen.
4Alle inwoners van mijn rijk moeten de mensen die naar Jeruzalem gaan, helpen. Ze moeten zilver, goud en vee meegeven, en alles wat er verder nodig is. Ze mogen ook geschenken meegeven voor de tempel van de God die in Jeruzalem woont.’
5Toen zorgde de Heer ervoor dat de stammen Juda en Benjamin met hun leiders teruggingen naar Jeruzalem. Ook de Levieten en de priesters gingen mee. Ze wilden de tempel van de Heer weer gaan opbouwen. 6Ze kregen veel kostbare geschenken mee: voorwerpen van zilver en goud, vee, en alles wat er verder nodig was. Ze kregen ook allerlei extra geschenken mee voor de tempel.
7Koning Cyrus gaf ook de heilige voorwerpen uit de tempel van de Heer terug. Koning Nebukadnessar had die voorwerpen meegenomen uit Jeruzalem. Hij had ze bewaard in de tempel van zijn eigen goden.
8Koning Cyrus liet die voorwerpen halen door Mitredat, de bewaker van de schatkamers. En die gaf ze aan Sesbassar, de leider van Juda. Alle voorwerpen die Nebukadnessar meegenomen had, waren er nog.
9Dit waren de voorwerpen: dertig gouden schalen, duizend zilveren schalen, 29 messen, 10dertig gouden bekers, 410 verschillende soorten zilveren bekers en duizend andere voorwerpen. 11Bij elkaar waren het 5400 gouden en zilveren voorwerpen.
Sesbassar nam alles mee toen de Judeeërs uit Babylonië teruggingen naar Jeruzalem.
21-2Koning Nebukadnessar had de inwoners van Juda meegenomen naar Babylonië. Nu gingen ze terug naar Juda onder leiding van Zerubbabel, Jesua, Nechemja, Seraja, Reëlaja, Mordechai, Bilsan, Mispar, Bigwai, Rechum en Baäna. Ze gingen weer wonen in Jeruzalem en in andere steden in Juda.
Nu volgt er een lijst van families die teruggekomen zijn uit Babylonië.
Hier volgen de aantallen van Israëlitische mannen die teruggingen:
3van de familie van Paros: 2172
4van de familie van Sefatja: 372
5van de familie van Arach: 775
6van de familie van Pachat-Moab, namelijk de nakomelingen van Jesua en Joab: 2812
7van de familie van Elam: 1254
8van de familie van Zattu: 945
9van de familie van Zakkai: 760
10van de familie van Bani: 642
11van de familie van Bebai: 623
12van de familie van Azgad: 1222
13van de familie van Adonikam: 666
14van de familie van Bigwai: 2056
15van de familie van Adin: 454
16van de familie van Ater, namelijk de nakomelingen van Chizkia: 98
17van de familie van Besai: 323
18van de familie van Jora: 112
19van de familie van Chasum: 223
20van de familie van Gibbar: 95
21inwoners van Betlehem: 123
22inwoners van Netofa: 56
23inwoners van Anatot: 128
24inwoners van Azmawet: 42
25inwoners van Kirjat-Jearim, Kefira en Beërot: 743
26inwoners van Rama en Geba: 621
27inwoners van Michmas: 122
28inwoners van Betel en Ai: 223
29inwoners van Nebo: 52
30van de familie van Magbis: 156
31van de familie van een andere Elam: 1254
32van de familie van Charim: 320
33inwoners van Lod, Chadid en Ono: 725
34inwoners van Jericho: 345
35inwoners van Senaä: 3630.
36Deze priesters gingen terug:
van de familie van Jedaja, namelijk de priesters die afstammen van Jesua: 973
37van de familie van Immer: 1052
38van de familie van Paschur: 1247
39van de familie van Charim: 1017.
40Deze Levieten gingen terug: 74 Levieten van de familie van Jesua en Kadmiël, namelijk de nakomelingen van Hodawja.
41Deze tempelzangers gingen terug: 128 zangers van de familie van Asaf.
42Deze bewakers van de tempelpoorten gingen terug: in totaal 139 bewakers van de familie van Sallum, Ater, Talmon, Akkub, Chatita en Sobai.
43Deze helpers in de tempel gingen terug: de nakomelingen van Sicha, Chasufa, Tabbaot, 44Keros, Siaha, Padon, 45Lebana, Chagaba, Akkub, 46Chagab, Salmai, Chanan, 47Giddel, Gachar, Reaja, 48Resin, Nekoda, Gazzam, 49Uzza, Paseach, Besai, 50Asna, Meünim, Nefusim, 51Bakbuk, Chakufa, Charchur, 52Baslut, Mechida, Charsa, 53Barkos, Sisera, Temach, 54Nesiach en Chatifa.
55En deze nakomelingen van de slaven van koning Salomo gingen terug: de nakomelingen van Sotai, Soferet, Peruda, 56Jaäla, Darkon, Giddel, 57Sefatja, Chattil, Pocheret-Hassebaïm en Ami.
58In totaal kwamen er 392 helpers in de tempel en nakomelingen van de slaven van Salomo terug.
59-60Uit de steden Tel-Melach, Tel-Charsa, Kerub, Addan en Immer kwamen 652 nakomelingen van Delaja, Tobia en Nekoda terug. Maar zij konden niet bewijzen dat ze echte Israëlieten waren.
61Ook sommige priesters konden niet bewijzen dat zij en hun families echte Israëlieten waren. Dat waren de families van Chobaja, Hakkos en Barzillai. De familie van Barzillai heette zo omdat hun voorvader met een dochter van Barzillai uit Gilead getrouwd was.
62-63Die priesters zochten naar officiële papieren om te bewijzen dat zij en hun families echte Israëlieten waren. Maar zulke papieren vonden ze niet. Daarom mochten ze van de provinciebestuurder voorlopig geen priester meer zijn. En ze mochten ook niet meer met de andere priesters mee-eten van de heilige offers. Eerst moest er een hogepriester komen die God om raad kon vragen.
64In totaal kwamen er 42.360 mensen terug uit Babylonië. 65Verder kwamen er ook 7337 slaven en slavinnen, en tweehonderd zangers en zangeressen terug. 66Met hen kwamen er ook 736 paarden mee, 245 muildieren, 67435 kamelen en 6720 ezels.
68Toen de mensen aankwamen in Jeruzalem, brachten een paar leiders geld bij elkaar. Want ze wilden de tempel in Jeruzalem weer opbouwen. De tempel moest komen op de plaats waar de oude tempel gestaan had.
69Iedereen gaf zo veel als hij kon. In totaal werden er 61.000 gouden munten, 5000 zilveren munten en honderd priestermantels gegeven.
70Daarna gingen de priesters, de Levieten, en alle andere mensen die in de tempel werkten, terug naar hun eigen steden. De andere Israëlieten gingen weer terug naar de steden waar hun families vandaan kwamen.
31In de zevende maand van het jaar dat de Israëlieten teruggekomen waren, gingen ze allemaal naar Jeruzalem. Ze kwamen vanuit de verschillende steden waar ze waren gaan wonen.
2Toen begonnen Jesua en Zerubbabel, samen met andere mannen, het altaar van de God van Israël weer op te bouwen. Want dan konden de Israëlieten weer offers brengen, precies zoals het in de wet van de profeet Mozes stond. Jesua was een zoon van Josadak, en Zerubbabel was een zoon van Sealtiël. Jesua werd geholpen door de andere priesters, en Zerubbabel door de mannen uit zijn familie.
3Jesua, Zerubbabel en de andere mannen waren bang voor de andere volken in het land. Maar toch bouwden ze het altaar weer op dezelfde plek als waar het vroeger stond. En ze brachten ’s ochtends en ’s avonds offers aan de Heer. 4Ook vierden ze het Loofhuttenfeest volgens de regels van de Heer. Ze brachten alle offers die bij het feest horen. Elke dag brachten ze precies zo veel offers als moest volgens de regels.
5Vanaf toen brachten de Israëlieten ook het dagelijkse offer, de offers bij het Feest van Nieuwe Maan en de offers voor alle andere heilige feesten. En ze brachten ook weer offers die niet verplicht waren.
6Vanaf de eerste dag van de zevende maand van dat jaar brachten ze dus offers aan de Heer. Maar ze waren toen nog niet begonnen met de bouw van de tempel.
7-9In de tweede maand van het volgende jaar werden de taken voor de bouw van de tempel verdeeld. Dat was dus in het tweede jaar nadat de Israëlieten teruggekomen waren in Jeruzalem.
Eerst werden er Levieten uitgekozen om de arbeiders te controleren. Die Levieten moesten twintig jaar of ouder zijn. Zerubbabel en Jesua kozen hen uit. Dat deden ze samen met de priesters, de Levieten en andere mensen die uit Babylonië teruggekomen waren. Ze kozen de Levieten uit de familie van Chenadad uit, samen met hun zonen en andere familieleden, en ook de Judeeërs Jesua en Kadmiël. Zij moesten met elkaar de arbeiders controleren die aan Gods tempel werkten.
De arbeiders kregen geld voor hun werk. Er werkten ook mensen uit Sidon en Tyrus mee. Zij kregen geen geld voor hun werk, maar olijfolie, eten en drinken. Zij brachten cederhout van de Libanon-bergen naar de stad Jafo. Daarvoor hadden ze toestemming gekregen van Cyrus, de koning van Perzië.
10De arbeiders begonnen met het bouwen van de tempel van de Heer. Toen deden de priesters hun priesterkleren aan en pakten hun trompetten. En de Levieten, de nakomelingen van Asaf, pakten hun koperen bekkens. Ze zongen en speelden voor de Heer, zoals koning David het aan de Israëlieten geleerd had. 11Ze dankten de Heer en zongen om de beurt: ‘De Heer is goed, zijn liefde voor Israël blijft altijd bestaan.’ Toen begon het hele volk te juichen en te zingen voor de Heer. Want de bouw van de tempel van de Heer was begonnen.
12Veel oudere priesters, Levieten en leiders van de stammen begonnen hard te huilen toen ze de bouwers bezig zagen. Want zij hadden de oude tempel nog gezien. Veel anderen juichten en waren vrolijk. 13Er was geen verschil meer te horen tussen huilen en juichen, overal klonk geschreeuw.