Tekst, taal en theologie
Deuteronomium 29:3 in de Nieuwe Bijbelvertaling
Eep Talstra
Was de woestijntijd voor Israël een soort stage? Heeft Israël daar iets meer van God leren begrijpen? En hielp dat om met meer overtuiging de instructies van de Tora op te volgen? Of was het omgekeerd, was het God die te weten wilde komen of Israël de intentie had om de Tora te volgen? Het lijkt erop dat we met Deuteronomium (en in het bijzonder Deuteronomium 8
Samenvatting Als God het volk Israël zijn regels voorhoudt, moet hij zijn volk ook het inzicht geven en de wil om ernaar te leven. Die gedachte kleurt de weergave van Deuteronomium 29:3 in veel moderne vertalingen. Dit artikel stelt echter dat aan deze exegetische en theologische overwegingen een taalkundige analyse vooraf moet gaan. Die analyse laat zien dat het anders zit. Het inzicht was er daar nog níét – het zou pas later komen. |
De interpretatieruimte in Deuteronomium leidt tot een mooie casus: Deuteronomium 29:3
Lezen en vertalen
Eerst de verschillende vertalingen. Woordelijk staat er in Deuteronomium 29:3
En niet heeft JHWH gegeven aan jullie een hart om te kennen, en ogen om te zien en oren om te horen, tot op deze dag.
De NBG-vertaling van 1951 (NBG 1951) vertaalt een tegenstelling met de voorafgaande verzen: ‘Doch’. De negatie en de positie van de tijdsbepaling aan het eind van de zin worden in de vertaling gehandhaafd:
Doch de HERE heeft u geen hart gegeven om te verstaan, of ogen om te zien, of oren om te horen, tot op de huidige dag.
(Deut. 29:4, NBG-1951)
De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) begint ook met het woordje ‘maar’. Dan volgt meteen de tijdsbepaling (‘vandaag’). De ontkenning wordt niet apart vertaald, maar de hele zin wordt gelezen als een markering van een nieuw begin (‘pas vandaag’). Ook wordt het contrast met het ‘zien’ in vers 1 en 2 vergroot tot: ‘werkelijk inzicht’.
Maar pas vandaag heeft de HEER u werkelijk inzicht gegeven, u de ogen en oren geopend.
De Bijbel in Gewone Taal (BGT) vertaalt eveneens een tegenstelling (‘maar’) en handhaaft ook de negatie (‘niet’). De tijdsbepaling wordt voorop geplaatst, maar die wordt niet nadrukkelijk gepresenteerd als markering van een nieuw begin, dat blijft min of meer open. Wel is de handelende persoon veranderd: in plaats van ‘JHWH’ is het nu ‘jullie’ en wordt zelfs ‘ons’ ingevoegd. Dat suggereert dat er vanaf nu iets gaat veranderen in ‘jullie begrip’.
Maar tot nu toe begrepen jullie niet waarom de Heer dat allemaal voor ons deed.
De Naardense Bijbel (NB 2004) handhaaft de negatie en ook de positie van de tijdsbepaling aan het eind, maar leest de zin als een retorische vraag: het is toch zo dat …?
Heeft de ENE u niet gegeven // een hart om te erkennen, // ogen om te zien en oren om te horen,– // tot op deze dag?
De verschillen in vertaling en uitleg van Deuteronomium 29:3
Maar de tekst roept ook nog een andere vraag op. Staat hier echt dat God zélf aan Israël de middelen om tot verstaan te komen heeft onthouden? Kan dat eigenlijk wel?
In zijn commentaar op Deuteronomium is J.H. Tigay daarover heel helder: als vers 3 betekent dat God aan Israël begrip en inzicht onthoudt, dan zou de oproep tot gehoorzaamheid aan de Tora, vanaf vers 9, volkomen zinloos zijn: ‘hopeless’. Als verstaan alleen van God komt, hoe kan Israël dan verantwoordelijk worden gehouden voor de overtredingen van de Tora? Is er dan niet zoiets als een vrije wil, vraagt hij zich af. In zijn exegese legt Tigay nadruk op het verschil tussen de eerste verbondssluiting bij de Sinai en Deuteronomium als tekst van de tweede verbondssluiting in de vlakte van Moab. Hij wijst op de aan 29:1 analoge tekst over ‘zien’ in Exodus 19:4
J.H. Tigay, Deuteronomy. The JPS Torah Commentary, Philadelphia/Jerusalem 1996, 274-275.
Verdere vermaningen
H.M. Orlinsky (ed.), Tanakh. The new JPS translation of the Holy Scriptures according to the traditional Hebrew text, Philadelphia 1985.
Voor een Bijbelvertaling van de christelijke canon speelt er echter nog iets anders mee. Dat is te zien aan de tekstverwijzing die de NBG 1951 geeft naar Romeinen 11:8
God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot op de dag van heden.
In de uitleg van Tigay is de termijn van onbegrip na de woestijnreis ten einde, bij Paulus is het onbegrip bij Israël een gegeven dat nog steeds bestaat: ‘tot op de dag van heden’. Hij verandert daarbij wel de tekst van Deuteronomium 29:3
Door deze tekstverwijzingen wordt de Hebreeuwse tekst van Deuteronomium 29:3
Theologie en taal
De opdracht tot het vertalen van de Bijbel bevindt zich feitelijk tussen de verschillende tradities van lezen. Exegeten en vertalers volgen regelmatig vooral een theologische gedachtegang om de tekst van vers 3 exegetisch te duiden. In de joodse traditie: Deuteronomium 29:3
Maar de methodologische vraag blijft toch: is er niet ook nog een analytische ruimte vooraf, vóórdat je een exegetisch besluit neemt over de vertaling? Methodisch is het zuiverder, en naar mijn inzicht ook veel vruchtbaarder, om alle inhoudelijke overwegingen even uit te stellen en eerst taalkundige vragen te onderzoeken. Zijn er taalkundige parallellen bij vers 3 te vinden? Valt er aan het probleem van deze tekst iets te ‘rekenen’ voordat we verdergaan met de vraag naar ‘betekenen’?
Uit de verschillende vertalingen bleek al dat het nogal uitmaakt hoe de verschillende onderdelen van de Hebreeuwse constructie van vers 3 worden geanalyseerd. De verschillende vertaalvoorstellen veronderstellen niet alleen een theologische keuze, maar ook een bepaalde taalkundige analyse. De goede volgorde is om met dat laatste te beginnen: hoe zit de tekst taalkundig in elkaar? Er zijn twee hoofdkwesties, die ik zal bespreken:
- 1.Vertalingen die de tijdsbepaling ‘tot op de dag van vandaag’ lezen als een omslagpunt, impliceren dat er staat: ‘Tot op heden was het zo dat niet (…), maar vanaf nu is het zo dat wel …’. Vertalingen die de tijdsbepaling lezen als het centrale moment van communicatie in dit vers, impliceren dat er staat: ‘Het is nooit anders geweest dan (…) en dat geldt nog steeds.’ Wat kunnen we hier vanuit taalkundig oogpunt over zeggen? (Zie hieronder, de paragraaf ‘Kwestie 1’).
- 2.De tekst bevat de frase ‘geen hart gegeven om te kennen’. Zijn er meer teksten te vinden waarin het woord ‘hart’ (lev) is verbonden met ‘geven’ (natan) en ‘kennen’ (jada’)? (Zie hieronder, de paragraaf ‘Kwestie 2’).
Daarnaast zijn er nog twee andere vragen die ik nu alleen kort aanstip.
Deze bijdrage is een sterk verkorte versie van een uitvoeriger artikel dat al bijna drie jaar op publicatie wacht, waarin ik deze vragen breder bespreek.
- De NBV veronderstelt in deze passage twee soorten van ‘zien en verstaan’: Jullie hebben gezien … (vers 1-2), tegenover: … maar om werkelijk te kunnen zien en verstaan … (vers 3). Zoek je naar analoge gevallen elders in de Hebreeuwse Bijbel, dan blijken er geen zinnen te zijn die een verschil tussen ‘zien/kennen’ en ‘echt zien/echt kennen’ aannemelijk maken.
- De NB 2004 vat vers 3 op als een vraag. Is er enig taalkundig signaal dat hierop wijst of is het een theologische noodoplossing? Het antwoord is eenduidig: er zijn in de Hebreeuwse Bijbel geen zinnen te vinden van het type: ‘en niet heeft + subject’ (bijvoorbeeld Deuteronomium 1:45
, 23:6 ) die in hun context als vraag gelezen kunnen of moeten worden.
Kwestie 1: ‘Tot op deze dag niet, maar vanaf nu wel’
Eerst dus de taalkundige aspecten. Zijn er meer zinnen te vinden van het type dat er in Deuteronomium 29:3
We zoeken naar analogieën, dat wil zeggen: naar zinnen die dezelfde zinsbouw hebben, maar niet noodzakelijk dezelfde woorden gebruiken. Daarbij kunnen we in de huidige Bijbelwetenschap gebruikmaken van computertechniek, een groot voordeel want met de klassieke concordantie gaat zoiets niet. We zoeken zinnen die als volgt zijn opgebouwd:
ETCBC database of the Hebrew Bible with Query Saver
‘Niet’ + werkwoord (derde persoon) + een onderwerp + een tijdsbepaling.
De Queries die hier worden genoemd zijn door Constantijn Sikkel en mij uitgevoerd op het UNIX netwerk van onze onderzoeksgroep (ETCBC) op de VU. Voor onderzoekers elders bestaat er ook online toegang tot de ‘ETCBC database of the Hebrew Bible with Query Saver’ via: http://shebanq.ancient-data.org.
De zoekopdracht luidt:
select all objects where
[clause focus
[phrase function = Nega]
[phrase typ = VP
[word ps = p3]]
[phrase function = Subj]
..
[phrase function = Time
[word first lex = "<D"]]]
Toelichting:
we zoeken:
een zin,
en daarin: een woordgroep als negatie
dan: een verbale woordgroep
met daarin een werkwoord in de derde persoon
dan: een woordgroep als subject
tussenruimte toegestaan
dan: een woordgroep als tijdsbepaling
beginnend met ‘ad “tot”
Naast Deuteronomium 29:3
Genesis 32:33
Daarom eten de kinderen van Israël de heupspier niet (…) tot op deze dag.
1 Samuel 5:5
Daarom betreden de priesters van Dagon niet de drempel (…) tot op deze dag.
Drie andere gevallen beschrijven een bijzondere situatie die zich nog niet eerder had voorgedaan en die ook vanaf vandaag uitzonderlijk blijft: Exodus 10:6, sprinkhanen, zoals ze tot op de dag van vandaag niet waren gezien; Deuteronomium 34:6, het graf van Mozes waarvan niemand heeft geweten tot op de dag van vandaag; Jozua 23:9, niemand heeft voor jullie kunnen standhouden tot op de dag van vandaag. Deze verzen veronderstellen geen omslag, alsof vanaf heden de situatie heel anders is, bijvoorbeeld dat iemand het graf van Mozes nu wél zou weten te vinden.
Dat geldt ook van de vier resterende voorbeelden die een andere tijdsbepaling gebruiken (onder andere ‘voor eeuwig’, ‘tot aan de ochtend’): 2 Samuel 12:10, Nehemia 13:1, Leviticus 19:13 en 1 Koningen 3:2. Ook deze vier kunnen niet worden gelezen als teksten die de tijdsbepaling als een omslagpunt zien, waarna de negatie niet meer geldig zou zijn.
Het aardige van computergebruik in de Bijbelwetenschap is ook dat het de mogelijkheid geeft om te experimenteren en tegenvoorbeelden te zoeken. Zijn er ook zinnen te vinden waarin de tijdsbepaling wél een eindpunt en een omslagpunt is? Wat gebeurt er als we de tijdsbepaling ‘tot op deze dag’ vervangen door een bijzin die een tijdsbepaling aangeeft? Oftewel: we zoeken naar een hoofdzin met een ontkenning met daarna een bijzin als bepaling van tijd. Een voorbeeld is Genesis 28:15
Ik zal jou niet verlaten totdat ik gedaan heb wat ik jou heb gezegd.
Zulke zinnen komen vrij veel voor (we vonden er 44) en in al die gevallen is er sprake van een eindpunt van een periode, zoals ook Genesis 28:15
De 44 teksten zijn: Genesis 19:22, 28:15, 29:8, 49:10, Exodus 10:26, Leviticus 8:33, 12:4, 22:4, 23:14, 25:30, Numeri 12:15, 23:24, 32:18, 35:12, Deuteronomium 7:14, 28:50, Jozua 7:13, 8:26, Rechters 6:18, 1 Samuel 9:13, 16:11, 25:36, 2 Samuel 22:38, 1 Koningen 5:17, 10:7, 2 Koningen 17:22, Jesaja 62:6-7, Jeremia 23:20, 30:24, Ezechiël 4:8, 24:13, Jona 4:2, Psalm 18:38, Job 7:19, Ruth 3:3, Hooglied 3:4, Daniël 6:25, 10:3, Ezra 2:63, Nehemia 4:5, 7:3, 7:65, 1 Kronieken 28:20, 2 Kronieken 9:6.
Al ons vee gaat mee (…), wij weten immers niet waarmee we JHWH gaan dienen, tot ons komen aldaar.
(Ofwel: pas daar zullen we het wel weten.)
Genesis 19:22
Ik zal niet in staat zijn iets te doen, tot jouw aankomen aldaar.
(Ofwel: pas dan zal ik kunnen optreden.)
Nemen we de resultaten van beide zoekacties bij elkaar, dan is de uitkomst dat er twee heel verschillende patronen bestaan. Die met een infinitiefzin als tijdsbepaling geven een omslag weer, de andere niet. Taalkundig gezien zijn er daarom geen argumenten om het syntactisch patroon in Deuteronomium 29:3
Kwestie 2: De combinatie van ‘hart’ met het werkwoord ‘geven’
Dan rest ons nog de theologische vraag. We kunnen nu wel taalkundig en methodisch heel zuiver werken, maar blijkt Deuteronomium 29:3
De combinatie van ‘hart’ met ‘geven’ komt tamelijk veel voor. Een aantal teksten gaat over ‘iemand in het hart geven’ (= iemand op het idee brengen). Een veel kleinere groep teksten lijkt op Deuteronomium 29:3
K. Smelik heeft deze groep teksten besproken in zijn inaugurele rede over Jeremia 24, gehouden in Brussel in 1991, Het gezicht van de twee vijgenkorven. De plaats van hoofdstuk 24 binnen het boek Jeremia, Kampen 1991; zie vooral 28-29. Smelik noemt de hele groep teksten in noot 108. (Voor Spreuken 32, lees: 23 en voor Daniël 10:22, lees: 12.)
Dat maakt een exegetische vergelijking interessant, vooral ook omdat deze combinatie van woorden op deze manier alleen in Deuteronomium 29
H. Leene, Newness in Old Testament Prophecy. An Intertextual Study (OTS 64), Leiden-Boston 2014.
Het boek Deuteronomium is vertrouwd met de biografie van God en Israël zoals de profetenboeken ons die laten lezen. Het ontvangen van de Tora bleek immers nog iets heel anders dan het vermogen om te luisteren. Het kader van Deuteronomium laat dat duidelijk zien: hoofdstuk 4, vóór de wetgeving, en hoofdstuk 29, ná de wetgeving, spreken over ondergang en ballingschap in termen die we ook kennen uit het boek Jeremia. Ommekeer en verandering blijken daarna een uitdaging voor God en Israël samen. God als verterend vuur (4:24) is ook de barmhartige (4:31), maar pas als Israël zich omkeert kan God hen laten terugkeren (30:2, 3).
Vergelijk Deuteronomium 4:29-30 en Jeremia 29:13-14; en vergelijk Deuteronomium 29:23-24 en Jeremia 22:8-9.
E. Talstra, ‘Deuteronomium’ in: K. Spronk & A. van Wieringen (red.), De Bijbel Theologisch. Hoofdlijnen en thema’s, Zoetermeer 2011, 51-63.
Conclusies en aanbevelingen
Met syntactisch en lexicaal onderzoek hebben we in feite twee soorten resultaat geboekt.
- 1.Een herleiding van de taal van een specifieke tekst tot algemene categorieën. De vergelijking van syntactische verschijnselen betekende voor Deuteronomium 29:3
dat de bijzondere vertalingen die zijn voorgesteld, bijvoorbeeld in de NBV, geen basis hebben in het taalsysteem. - 2.Bij het lexicaal zoeken naar teksten met vergelijkbare woorden, kwamen we uit bij de profeten en de wijze waarop God de vernieuwing in Israël vorm wil geven en wél een ‘hart gaat geven om te verstaan’. We hebben met geschiedenis te maken in deze dingen: de biografie van God en mensen, en niet met losse teksten over ‘de mens’.
Dat betekent dat de neiging in moderne Bijbelvertalingen om Deuteronomium 29:3
De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2008, 304.
Voor de revisie van de NBV volgt hieruit in elk geval de aanbeveling om het vers niet ten positieve om te buigen in de vertaling:
NBV
… maar pas vandaag heeft de HEER u werkelijk inzicht gegeven, u de ogen en oren geopend.
NBVR
… maar tot op de dag van vandaag heeft de HEER u geen inzicht gegeven, u de oren en ogen niet geopend.
Prof. dr. E. Talstra is emeritus hoogleraar Oude Testament aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Bronvermelding
Eep Talstra, ‘Tekst, taal en theologie. Deuteronomium 29:3 in de Nieuwe Bijbelvertaling’ in: Met Andere Woorden 37/2 (november 2018), 38-49.
Geraadpleegde literatuur
- H. Leene, Newness in Old Testament Prophecy. An Intertextual Study (OTS 64), Leiden-Boston 2014.
- Nederlands Bijbelgenootschap, De Nieuwe Bijbelvertaling met uitleg, achtergronden en illustraties, Heerenveen 2008.
- H.M. Orlinsky (ed.), Tanakh. The new JPS translation of the Holy Scriptures according to the traditional Hebrew text, Philadelphia 1985.
- K. Smelik, Het gezicht van de twee vijgenkorven. De plaats van hoofdstuk 24 binnen het boek Jeremia, Kampen 1991.
- E. Talstra, ‘Deuteronomium’ in: K. Spronk & A. van Wieringen (red.), De Bijbel Theologisch. Hoofdlijnen en thema’s, Zoetermeer 2011, 51-63.
- J.H. Tigay, Deuteronomy. The JPS Torah Commentary, Philadelphia/Jerusalem 1996.