Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
1 mei 2019

Het lichaam en zijn schaduw in Kolossenzen 2:17

Cor Hoogerwerf

Kolossenzen 2:17 eindigt met een raadselachtig zinsdeel: ‘maar het lichaam [is] van Christus’. Wat is de betekenis van deze woorden? En hoe kunnen ze het beste vertaald worden?

Samenvatting
Kolossenzen 2:17 bleek een gecompliceerde kwestie in de revisie van de Nieuwe Bijbelvertaling. Pas als we inzien dat de auteur hier een Griekse zegswijze op creatieve wijze gebruikt, vallen alle puzzelstukjes op hun plaats. En dan blijkt de Nieuwe Bijbelvertaling een goede weergave te bieden, die nog op een klein punt te verbeteren valt.
hand-swipe-horizontalSwipe om alle gegevens te zien

De vertaling van Kolossenzen 2:16-17 luidt in de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV):

16 Laat niemand u iets voorschrijven op het gebied van eten en drinken of het vieren van feestdagen, nieuwemaan en sabbat. 17 Dit alles is slechts een schaduw van wat komt – de werkelijkheid is Christus.

Zoals zo vaak in deze brief is de overkoepelende gedachte wel duidelijk, maar is het niet eenvoudig om aan alle elementen van deze passage een heldere duiding te geven. De brief aan de Kolossenzen is een moeilijke tekst. De zinnen rijgen zich aaneen en soms stapelt de auteur de ene wonderlijke beeldspraak op de andere. In Kolossenzen 2:11-15, het gedeelte dat direct aan onze verzen voorafgaat, is bijvoorbeeld sprake van een metaforische besnijdenis, het uittrekken van kleding, een begrafenis, de kruisiging van een schuldbewijs en een triomftocht.

De brief zet zich af tegen bepaalde tegenstanders. Dat is ook te zien in Kolossenzen 2:16-17. De tegenstanders hangen een bepaald gedachtegoed aan dat te maken heeft met de stoicheia (elementen of machten) van de wereld (Kolossenzen 2:8). In hun denken speelt de kosmos een belangrijke rol en daarnaast propageren ze de verering van engelen en het belang van bepaalde rituelen, voedselvoorschriften en een ascetische levensstijl. Het blijft gissen over wat voor mensen dit nu precies gaat. Sommige uitleggers menen dat de visie van de tegenstanders doet denken aan bepaalde pythagoreïsche ideeën. In het pythagoreïsche denken is de kosmos ontstaan uit de vier elementen vuur, water, aarde en lucht, die alles bepalen. Deze elementen moeten in evenwicht zijn, anders ontstaat sterfelijkheid. Dat is het geval op aarde, door de onzuivere lucht eromheen. Alleen zuivere zielen worden naar de hoogste regionen van de kosmos gevoerd, terwijl andere zielen in de lucht blijven hangen en demonen of heroën worden, die je maar beter te vriend kunt houden. Deugdzame mensen moeten daarom bepaalde riten in acht nemen en zich afzijdig houden van bronnen van onreinheid, zoals bepaalde soorten voedsel. Het zou goed kunnen dat de brief aan de Kolossenzen ingaat tegen christenen die dit soort denkbeelden hadden. Maar ook andere invloeden vallen niet uit te sluiten. Sommige uitleggers wijzen op verwante ideeën in Joodse apocalyptische teksten.

Voor het maken van een verantwoorde vertaling hoeft deze vraag niet definitief beantwoord te worden. Het is duidelijk dat volgens de auteur van Kolossenzen de redding niet meer bewerkstelligd hoeft te worden door allerlei rituelen en voorschriften. De beslissing is in Christus al gevallen, de gemeente is al ‘boven’. Dus het gaat niet om een ascetisch leven dat de toekomstige redding veilig moet stellen, maar om een ‘hemels’ leven in overeenstemming met de genade die al ontvangen is.

‘Lichaam’ in de brief aan de Kolossenzen

Kolossenzen 2:17 eindigt in het Grieks met de woorden: to de sôma tou Christou, letterlijk vertaald:‘maar het lichaam van Christus’. Het woord sôma (‘lichaam’) wordt in deze brief op verschillende manieren gebruikt.

1. Het lichaam waarvan Christus het hoofd is, de kerk (Kolossenzen 1:18, 24; 3:15).

2. Het sterfelijke lichaam van Jezus Christus die door zijn dood verzoening heeft gebracht (Kolossenzen 1:22).

3. De tweede betekenis kan ook bedoeld zijn in Kolossenzen 2:12, waar staat dat de gelovige besneden is met besnijdenis van Christus door het afleggen van het sterfelijke lichaam. Maar aannemelijker is dat het hier gaat om het ‘vleselijke bestaan’, de oude mens.

4. In Kolossenzen 2:9 is sprake van de gehele volheid van de Godheid die lichamelijk in Christus woont. Wat betekent dat? Er staat niet ‘gewoond heeft’, dus het gaat in elk geval niet enkel om Christus’ aardse lichaam. Ook niet om het opstandingslichaam of om de kerk. Waarschijnlijker is dat de auteur denkt aan Christus als het beeld van de onzichtbare God (Kolossenzen 1:15): de goddelijke volheid wordt in Christus geconcretiseerd; hij is er de belichaming van. Met andere woorden, met de opstanding en de verhoging van Christus is een werkelijkheid tot stand gekomen die de machten van deze wereld doet verbleken.

Voordat de lezer bij het ‘lichaam’ in Kolossenzen 2:17 arriveert, is dit woord dus al in vier betekenissen gebruikt. Moderne vertalingen vertalen sôma in 2:17 meestal met ‘werkelijkheid’ (NBG-vertaling 1951, Groot Nieuws Bijbel 1996, NBV, Willibrordvertaling 2012), behalve de vertalingen die minder oog hebben voor doeltaal ([Herziene] Statenvertaling, Naardense Bijbel). De populariteit van de vertaling ‘de werkelijkheid’ heeft te maken met een opvatting die bijvoorbeeld L.Th. Witkamp in zijn commentaar verwoordt: ‘Het Grieks kon de term “lichaam” gewoon gebruiken in de zin van “werkelijkheid”.’ Het woordenboek van Bauer en de Alands geeft hieraan steun. Het is echter de vraag of dit klopt.

De syntaxis van Kolossenzen 2:16-17

Voordat we deze discussie aangaan, kijken we naar de syntaxis van de zin. De frase to de sôma tou Christou, ‘maar het lichaam van Christus’, is een elliptisch zinnetje. Er moet iets worden aangevuld. Maar wat precies, en hoe verhoudt deze frase zich tot de rest van de zin?

Ik noem eerst een drietal voorstellen die naar mijn idee niet juist zijn. Het eerste komt van Troy Martin, die heeft voorgesteld de ellips van Kolossenzen 2:17b niet alleen met ‘is’ uit Kolossenzen 2:17a aan te vullen, maar met de hele voorgaande zin (Kolossenzen 2:16-17a). Dan zou Kolossenzen 2:17b als volgt weergegeven kunnen worden: ‘Laat niemand u beoordelen op het gebied van […], maar laat iedereen het lichaam van ​Christus op de [in Kolossenzen 2:16] genoemde gebieden onderscheiden.’ Er zijn vele problemen met deze hypothese. Martin moet bijvoorbeeld veronderstellen dat het werkwoord krinein (‘oordelen’) als je het in 2:17b aanvult, iets anders betekent dan in Kolossenzen 2:16. Verder zou je bij de betekenis ‘(het lichaam) onderscheiden’ het werkwoord diakrinein verwachten (zoals in 1 Korintiërs 11:29). Ook past het niet in de stijl van de brief dat er zo veel aangevuld moet worden. En dan laat ik nog buiten beschouwing dat het erg onwaarschijnlijk is dat ‘uw eten en uw drinken’ over de maaltijd van de Heer zou gaan, zoals Martin wil.

Een ander voorstel is gedaan door Geurt Henk van Kooten. Hij geeft Kolossenzen 2:17 parafraserend als volgt weer:

Al deze dingen […] zijn een reflectie die bestaat uit de dingen die op aarde gebeuren en zullen gebeuren omdat zij gedetermineerd worden – gedetermineerd door de loop van de sterren en planeten, terwijl men toch zou moeten weten dat het gehele kosmische lichaam, inclusief alle sterren en planeten, van Christus is.

Dit is een vergaande invulling van de tekst op basis van een bepaalde hypothese over de historische situatie van de brief. Het grootste probleem is de interpretatie van ta mellonta (‘de toekomst’) als ‘gedetermineerde dingen’, waarvoor de woordenboeken geen steun bieden.

Eduard Schweizer, tot slot, zoekt een oplossing via tekstkritiek. Hij meent dat de varianten tou Christou en Christou voortgekomen zijn uit de oorspronkelijke lezing Christos. Dan zou er staan: ‘[…] is schaduw van wat komt, maar het lichaam (dat wil zeggen: de zaak zelf) Christus.’ Maar het is niet verstandig nieuwe varianten te verzinnen als de bestaande tekst in voldoende mate te begrijpen is.

De gebruikelijkste oplossing is mijns inziens ook de juiste: het koppelwerkwoord ‘zijn’ aanvullen uit Kolossenzen 2:17a en ‘van Christus’ opvatten als een possessieve genitief in de functie van het naamwoordelijke deel: ‘maar het lichaam is van Christus’.

Deze manier van lezen is bij de NBV en andere vertalingen die ‘het lichaam/de werkelijkheid is Christus’ hebben, gecombineerd met de uitleg van tou Christou als een explicatieve genitief. Maar dit sluit elkaar uit. Een explicatieve genitief vraagt namelijk om een andere constructie van de zin: ‘maar het lichaam, namelijk Christus, [is er al]’. Het is eenvoudiger alleen ‘is’ in de functie van koppelwerkwoord aan te vullen.

De schaduw en het lichaam

De auteur van de brief gebruikt een hellenistische zegswijze over de schaduw en het lichaam. We komen die ook tegen bij andere auteurs. Philo van Alexandrië bijvoorbeeld pleit in zijn verhandeling over de Babylonische spraakverwarring onder meer voor een figuurlijke uitleg en vergelijkt dan de woorden van de tekst met ‘schaduwen van lichamen/objecten’, terwijl het in werkelijkheid gaat om de betekenis die in de tekst ligt. Philo gebruikt hier het beeld van letterlijke lichamen of objecten, in welke vorm dan ook, die schaduwen werpen. Dat betekent echter niet dat het woord ‘lichaam’ hier ‘de zaak zelf’ of ‘de werkelijkheid’ betekent.

Een tweede parallel komt uit De Joodse oorlog van Flavius Josephus. In een redevoering plaatst Antipater de titel van koning tegenover de feitelijke uitoefening van macht. Deze verhouden zich tot elkaar als een lichaam en zijn schaduw. In deze vergelijking staat het lichaam voor de werkelijke macht en de schaduw voor de titel die daar slechts naar verwijst.

Een derde parallel is te vinden bij Lucianus in de dialoog Hermotimus. Een van de personages vergelijkt het zich bezighouden met zinloze dingen met jagen op de schaduw of een achtergelaten slangenhuid in plaats van op het lichaam of de slang zelf. Ook hier is een letterlijk lichaam of object gebruikt als beeld voor waar het werkelijk om gaat. In al deze gevallen is ‘de zaak zelf’, ‘de werkelijkheid’, het punt van vergelijking; sôma staat hier voor de werkelijkheid, wat niet wil zeggen dat sôma dat ook betekent.

De bewering dat het Griekse woord sôma ‘werkelijkheid’ kan betekenen is dus iets te kort door de bocht. In de gevallen waar sôma die betekenis zou hebben, gaat het bij nader inzien om een concreet lichaam of object dat als deel van een vergelijking staat voor de werkelijkheid, de zaak zelf.

Op basis van de genoemde parallellen valt Kolossenzen 2:16-17 als volgt te parafraseren. De rituelen zijn ‘de schaduw’: dat waarom het niet gaat, de verkeerde zaken om je mee bezig te houden. Als je je met ‘de schaduw’ bezighoudt, dan heb je niet ‘het lichaam’ op het oog: dat waarom het gaat, de zaak zelf. En dat ‘lichaam’, dat staat voor een bepaalde werkelijkheid, is van Christus. Met andere woorden: die werkelijkheid wordt bepaald door Christus, is ‘in Christus’ (Kolossenzen 1:16).

Er is echter nog één complicatie. De auteur gebruikt niet simpelweg een contrast tussen ‘de schaduw’ (= het onechte) en ‘het lichaam’ (= de werkelijkheid), maar spreekt van ‘de schaduw van de toekomende dingen’. Is de schaduw dan wel de schaduw van het lichaam? Het hangt af van wat er met ‘de toekomende dingen’ wordt bedoeld.

Soms legt men ‘de toekomst’ in Kolossenzen 2:17 uit als de heilsopenbaring in Christus, die vanuit oudtestamentisch perspectief bekeken wordt: ‘een voorafschaduwing van wat nog komen moest’. Maar om drie redenen is dit niet aannemelijk. Ten eerste is het vreemd omdat de auteur dan iets positiefs zou zeggen over de rituelen van de tegenstanders, terwijl hij die juist wil afserveren. Ten tweede speelt het Oude Testament (vrijwel) geen rol in deze brief. Ten derde betreft het werkwoord mellô in het Nieuwe Testament meestal het eschaton. In Hebreeën 10:1 is er sprake van een schaduw van de – ook voor christenen nog! – toekomstige heilsgoederen. Als we ta mellonta zo opvatten, dan betekent het dat de tegenstanders zich bezighouden met rituelen die gericht zijn op een ongedefinieerde toekomst, terwijl het heil in Christus al present is. De tegenstanders zetten hun kaarten op een levenswijze die hun verheerlijking na hun dood zou moeten garanderen. De auteur noemt deze zekerheid ‘schijn’ en ziet alleen het horen bij Christus als ware werkelijkheid.

Nu wordt het duidelijk waarom de auteur zich hier zo gecompliceerd uitdrukt: hij wil eigenlijk twee punten tegelijk naar voren brengen. Enerzijds stelt hij dat het heil niet iets is dat ergens in de toekomst nog wel een keer zal komen, maar dat het al gekomen is in Christus (‘wat komt’ versus ‘het lichaam van [de gekomen] Christus’). Tegelijk stelt hij dat de werkelijkheid van heil te vinden is in de eenheid met Christus en dat daarmee vergeleken de rituelen van de tegenstanders een schijnwerkelijkheid betreffen (‘een schaduw’ versus ‘het lichaam van Christus’). Door gebruik te maken van de hellenistische zegswijze over de schaduw versus het lichaam opent de auteur bovendien de mogelijkheid om het spreekwoordelijke ‘lichaam’, dat Christus toebehoort (de werkelijkheid ‘in Christus’), in tweede instantie te verbinden aan ‘het lichaam van Christus’, de kerk: ‘Het heil is de door Christus gerealiseerde werkelijkheid (sôma) die binnen de gemeente als het lichaam (sôma) van Christus al een ervaarbare werkelijkheid is.’

Vertaling

Hoe staat het nu met de vertaling die de NBV biedt: ‘Dit alles is slechts een schaduw van wat komt – de werkelijkheid is ​Christus’? We hebben gezien dat het iets te kort door de bocht gaat om te zeggen dat sôma hier ‘werkelijkheid’ betekent. Toch is het aan te raden om het op die manier te vertalen. De zegswijze over de schaduw en het lichaam is bij ons immers onbekend. Wanneer er dan met ‘lichaam’ wordt vertaald, komt de betekenis niet over en verliest de tekst zijn zeggingskracht. Bovendien wordt de zegswijze hier ingezet in een gecompliceerde zin. Dan is het beter niet het beeld te vertalen, maar dat waarvoor het staat: de werkelijkheid.

Aan de andere kant is het minder goed om het ‘lichaam’ (de werkelijkheid) en Christus volledig met elkaar te identificeren. Het onderscheid tussen Christus en de werkelijkheid is in deze brief weliswaar niet haarscherp te trekken omdat alles ‘in Christus’ is, maar toch is het beter om onderscheid te blijven maken tussen het lichaam en het hoofd. Dus niet: de werkelijkheid is Christus, maar: de werkelijkheid is van Christus. Deze weergave strookt bovendien met het feit dat tou Christou hier het beste als een possessieve genitief kan worden opgevat.

Dit alles pleit ervoor om Kolossenzen 2:16-17 in de revisie van de NBV als volgt te vertalen:

16 Laat niemand u iets voorschrijven op het gebied van eten en drinken of het vieren van feestdagen, ​nieuwemaan​ en ​sabbat. 17 Dit alles is slechts een schaduw van wat komt – de werkelijkheid is ​van Christus.

Cor Hoogerwerf MA werkt bij het NBG als nieuwtestamenticus aan de revisie van de Nieuwe Bijbelvertaling.

Geraadpleegde literatuur

  • Walter Bauer, Kurt Aland & Barbara Aland (Hrsg.), Griechisch-deutsches Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der frühchristlichen Literatur, Berlijn/New York 1988 (zesde herziene druk).
  • James D.G. Dunn, The Epistle to the Colossians and to Philemon. A Commentary on the Greek Text, NIGTC, Grand Rapids, Michigan, 1996.
  • Geurt Henk van Kooten, Paulus en de kosmos. Het vroege christendom te midden van de andere Grieks-Romeinse filosofieën, Zoetermeer 2002.
  • George H. van Kooten, Cosmic Christology in Paul and the Pauline School, WUNT 2.171, Tübingen 2003.
  • Troy Martin, ‘But Let Everyone Discern the Body of Christ (Colossians 2:17)’ in: Journal of Biblical Literature 114 (1995), 249-255.
  • Eduard Schweizer, Der Brief an die Kolosser, EKKNT [2], Zürich 1976.
  • Jerry L. Sumney, Colossians. A Commentary, NTL, Louisville 2008.
  • L.Th. Witkamp, Kolossenzen. Een praktische Bijbelverklaring, Tekst en Toelichting, Kampen 1994.
  • Michael Wolter, Der Brief an die Kolosser, Der Brief an Philemon, ÖTK 12, Gütersloh 1993.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.18.8
Volg ons