Een nieuw inzicht in de NBV21
Raymond de Hoop
In Genesis 49 neemt aartsvader Jakob op zijn sterfbed afscheid van zijn twaalf zonen. Ook aan Ruben geeft hij een ‘zegen’. Wat hij daarin Ruben aanwrijft, is in de NBV21 trefzekerder vertaald dan in de NBV.
Samenvatting In de zegenspreuk in Genesis 49:3-4 wordt Ruben bestraft omdat hij zich vergreep aan Bilha, Jakobs bijvrouw. Het Hebreeuws gebruikt hier een zeldzaam woord, pachaz, in een vergelijking: ‘pachaz als water’. Door de eeuwen heen blijkt dit woord moeilijk te vertalen te zijn en daardoor is de vergelijking ‘… als water’ moeilijk te begrijpen. De NBV21 maakt gebruik van recent exegetisch onderzoek om dit probleem op te lossen. Dit artikel licht toe welke nieuwe inzichten er achter deze verbetering in de NBV21 zitten. |
Jakob heeft in dit hoofdstuk voor ieder van zijn zonen een ‘zegen’ (Genesis 49:28). Maar in deze ‘zegenspreuken’ rekent hij ook af met zijn drie oudste zonen Ruben, Simeon en Levi, die hem ooit schoffeerden. Zo wordt als eerste met de oudste zoon Ruben afgerekend, omdat hij sliep met Bilha, de bijvrouw van zijn vader (Genesis 35:22). In het tweede deel van deze ‘zegenspreuk’ wordt in het Hebreeuws een lastig woord gebruikt, en bovendien in een vergelijking die voor westerse mensen niet meteen duidelijk is.
28Dit waren alle stammen van Israël, twaalf in getal, en met deze woorden gaf hun vader elk van hen een eigen zegen.
22Tijdens Israëls verblijf in deze streek sliep Ruben eens met Bilha, zijn vaders bijvrouw. Israël hoorde ervan.
Twaalf zonen had Jakob.
Dit tweede deel van Rubens ‘zegen’ is in de NBV uit 2004 als volgt vertaald:
4Onstuimig ben jij als het water –
nee, jij zult niet de voornaamste zijn,
want jij hebt je vaders bed beslapen,
je vaders legerstee ontwijd.
Hij heeft mijn bed beslapen!
Het woord ‘onstuimig’ is de weergave van het Hebreeuwse woord pachaz. De keuze voor ‘onstuimig’ (NBV, Willibrordvertaling, Herziene Statenvertaling) komt overeen met andere vertalingen zoals ‘gij die opbruist’ (NBG-vertaling 1951, voortaan: NBG 1951) of ‘ge zijt een schuimende beek’ (Canisiusvertaling). Uit het geheel blijkt dat dit ‘onstuimig’ negatief zou moeten zijn, maar ‘onstuimig’ heeft niet per se een negatieve betekenis in het Nederlands. Zo lezen we bijvoorbeeld in Hooglied 5:4 (NBG 1951): ‘mijn hart werd onstuimig over hem’, waar het woord ‘onstuimig’ wel met seksualiteit te maken heeft maar absoluut niet negatief bedoeld is.
De stam van het woord pachaz wordt nog driemaal in de Hebreeuwse Bijbel gebruikt en de NBV geeft het betreffende woord in die gevallen weer met ‘gewetenloos’ (Rechters 9:4, Sefanja 3:4) en met ‘aanmatigende praatjes’ (Jeremia 23:32). Beide weergaven zijn zeker negatief, maar ‘gewetenloos’ en ‘aanmatigende praatjes’ zijn geen synoniemen van elkaar, noch van ‘onstuimig’. Ook zijn deze drie begrippen niet op een of andere manier aan elkaar gerelateerd en zou de weergave ‘onstuimig’ in de andere teksten niet passen als een negatieve term, en vice versa. Dit betekent dat de stam pachaz erg inconsistent is weergegeven en dat de weergave ‘onstuimig’ in Genesis 49:4 feitelijk uit de vergelijking ‘als water’ is afgeleid.
De stam pachaz lijkt nog eenmaal voor te komen in een Bijbelhandschrift uit Qumran (4QSamb), maar dat is hoogstwaarschijnlijk een schrijffout; zie R. de Hoop, ‘1Samuel 20:34a according to 4QSamb (4Q52). An Assessment’ in: Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 132 (2020), 121-126.
Zo C. Westermann, Genesis 37-50, Biblischer Kommentar I/3, Neukirchen 1982, 254, die schrijft dat deze betekenis voor dit werkwoord verder niet voorkomt en alleen ontleend wordt aan de vergelijking als water.
4Ze gaven hem zeventig sjekel uit de tempel van Baäl-Berit. Met dat geld huurde Abimelech een legertje gewetenloze avonturiers.
4Haar profeten zijn gewetenloze bedriegers,
haar priesters ontwijden wat heilig is
en doen de wet geweld aan.
32ik zal ze straffen – spreekt de HEER –, die profeten die misleidende dromen profeteren en mijn volk met hun leugens en aanmatigende praatjes bedriegen. Ik heb hen niet gezonden en ze zijn dit volk op geen enkele manier tot nut – spreekt de HEER.
De inconsistente weergave van de stam pachaz, die we in meer vertalingen zien, toont hoe onzeker vertalers zijn met betrekking tot de betekenis van de stam pachaz. Die onzekerheid zien we terug vanaf de oudste vertalingen tot in de meest recente woordenboeken.
Zo bijvoorbeeld ook NBG 1951 met respectievelijk ‘opbruisen’, ‘vermetel zijn’, ‘woordenkramerij’, ‘woordenkramers’.
De moeilijkheden kunnen worden opgehelderd door drie dingen nader te bekijken. Allereerst is er de vraag: wat was Rubens vergrijp waarop deze bestraffende spreuk reageert? Vervolgens: wat kunnen we afleiden uit de drie andere plaatsen waar de stam pachaz voorkomt? En tot slot: hoe kunnen we de vergelijking ‘pachaz als water’ het beste opvatten? We zullen zien dat de antwoorden op deze drie vragen in dezelfde richting wijzen: pachaz betekent iets als ‘verraderlijk, bedrieglijk, onbetrouwbaar’.
Rubens vergrijp
Om te begrijpen wat de woorden in Genesis 49:4 betekenen, moeten we eerst bekijken wat de betekenis van Rubens daad is geweest waarvoor hij nu door zijn vader veroordeeld wordt. In onze tijd met berichten over misbruik binnen families en daarbuiten (#MeToo) klinkt dit korte verhaal over Ruben heel anders dan in die tijd, waardoor de implicatie van het verhaal ons ontgaat.
Het hebben van gemeenschap met de (bij)vrouw van iemands vader wordt in Leviticus 20:11 beschreven als het ‘onteren van zijn vader’ (vergelijk ook Deuteronomium 23:1), waarop voor beiden (!) de doodstraf stond. Dit ‘onteren van zijn vader’ geeft al het grote cultuurverschil weer tussen toen en nu, waarbij niet gekeken wordt naar de vrouw die onteerd wordt. Met betrekking tot Rubens gemeenschap met Bilha, de bijvrouw van zijn vader, schrijft H. Jagersma:
11Wie het bed deelt met de vrouw van zijn vader, onteert zijn vader. Man en vrouw moeten beiden ter dood gebracht worden en hebben hun dood aan zichzelf te wijten.
1Een man mag een vrouw die heeft toebehoord aan zijn vader niet huwen; anders schendt hij het bed van zijn vader.
Een dergelijke handelwijze met de (bij)vrouw(en) van een ander wordt in enkele teksten gezien als een poging om iemands positie over te nemen (…). Wat Ruben hier doet, houdt in dat Ruben als oudste zoon al bij voorbaat de plaats van zijn vader poogt in te nemen.
H. Jagersma, Genesis 25:12–50:26, Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel, Baarn 1996, 139.
Het ‘in bezit nemen’ van zijn vaders bijvrouw wordt hier gezien als een greep naar de macht. Dat dit in de tijd van de Bijbel zo gezien werd, zien we terug in het verhaal over Absaloms rebellie. Daar wordt hem aangeraden de bijvrouwen van zijn vader in bezit te nemen om zodoende zijn vader te vernederen (2 Samuel 16:20-22). Ook de boze reacties van Isboset in 2 Samuel 3:6-8 en die van Salomo in 1 Koningen 2:17, 20-22 zijn tegen deze achtergrond te verklaren. Ten slotte wijst het ‘in bezit nemen’ van de vrouwen van Saul door David (2 Samuel 12:8) ook op het nemen van de macht door de opvolger.
20Daarna wendde Absalom zich tot Achitofel: ‘Geeft u ons raad. Hoe moet het nu verder?’ 21Achitofel sprak: ‘Ga naar de bijvrouwen die uw vader heeft achtergelaten om voor het huis te zorgen. Dan zal heel Israël vernemen dat u uw vader hebt vernederd en zullen al uw aanhangers moed vatten.’ 22Dus werd er voor Absalom een tent neergezet op het dak van het paleis, en voor de ogen van heel Israël nam Absalom bezit van de bijvrouwen van zijn vader.
6Terwijl de strijd tussen het huis van Saul en het huis van David voortduurde, verwierf Abner zich een steeds machtiger positie in het huis van Saul. 7Saul had een bijvrouw gehad, een zekere Rispa, de dochter van Ajja. Isboset vroeg aan Abner: ‘Waarom hebt u bezit genomen van de bijvrouw van mijn vader?’ 8Abner werd woedend over de woorden van Isboset en viel uit: ‘Wat?! Ben ik soms zo’n hondsvot uit Juda? Heb ik niet steeds het beste voorgehad met het huis van uw vader Saul, met zijn familie en zijn vrienden? Ik heb ervoor gezorgd dat u niet in handen van David viel, en ú verwijt mij overspel?
17‘Wilt u aan Salomo, de koning, vragen of hij me de hand schenkt van Abisag uit Sunem? U zal hij het immers niet weigeren.’ 18‘Goed,’ zei Batseba, ‘ik zal bij de koning voor u pleiten.’ 19Batseba ging naar de koning om met hem over Adonia te spreken. De koning stond op, kwam haar tegemoet en knielde voor haar. Toen ging hij weer zitten en liet voor de koningin-moeder een tweede troon aandragen. Ze nam plaats aan zijn rechterhand 20en zei: ‘Ik heb een klein verzoekje aan u, alstublieft, weiger het me niet.’ De koning antwoordde: ‘Vraagt u maar, moeder, ik zal het u niet weigeren.’ 21Batseba vroeg: ‘Kan uw broer Adonia de hand krijgen van Abisag uit Sunem?’ 22Koning Salomo antwoordde zijn moeder: ‘Waarom vraagt u voor Adonia de hand van Abisag? Dan kunt u net zo goed het koningschap voor hem opeisen! Hij is immers ouder dan ik. Als u voor hem pleit, pleit u ook voor Abjatar en Joab!’
8Have en goed van je heer, en de vrouwen van je heer erbij, heb ik jou in de schoot geworpen; de heerschappij over Israël en Juda heb ik aan jou overgedragen. Als dat je te weinig is, zal ik er nog het een en ander aan toevoegen.
Zie verder R. de Hoop, Genesis 49 in its Literary and Historical Context, Oudtestamentische Studiën 39, Leiden 1998, 351, met noot 166.
Het is hier van belang om te concluderen dat een dergelijke actie niet een seksueel gemotiveerde daad is maar een door machtspolitiek gemotiveerde daad. Voorgaande laat zien dat het van fundamentele betekenis is om de culturele achtergrond van de Bijbel bij het lezen te betrekken, aangezien wij in deze tijd de tekst met heel andere ogen lezen. Deze korte episode en de bestraffing daarvan in Genesis 49:4 refereren niet zozeer aan een seksueel vergrijp (incest, misbruik), maar aan een oudste zoon die de positie van zijn vader niet respecteerde, maar diens positie vroegtijdig trachtte te veroveren.
Zie ook N.M. Sarna, Genesis, The Jewish Publicity Society Torah Commentary, Philadelphia 5749/1989, 245.
N.M. Sarna, Genesis, The Jewish Publicity Society Torah Commentary, Philadelphia 5749/1989, 244-245.
Pachaz in de Hebreeuwse Bijbel
De oude vertalingen blijken al te worstelen met de vraag wat pachaz betekent. In Genesis 49:4 gaan ze verschillende kanten op. De Septuagint leest exubrisas, ‘roekeloos, turbulent (van een rivier)’; Targoem: d’zlt lqbyl ’pk, ‘(voort-)gaand in eigen richting’; Pesjitta: ṭʿyt, ‘dwalen’; Vulgaat: effesus, ‘uitgieten’. Hoewel ze uiteenlopende oplossingen bieden, is de overeenkomst dat ze allemaal een ad-hocvertaling lijken te geven die is afgeleid uit de vergelijking ‘als water’. De achtergrond van het gebeuren (Rubens daad) en de implicatie daarvan zoals in de voorgaande paragraaf beschreven, speelt daarbij geen rol.
De exacte schrijfwijze van pachaz in Genesis 49:4 is omstreden, maar dit heeft voor de vraag naar de betekenis van de stam geen consequenties. De Masoretische Tekst vocaliseert het als een zelfstandig naamwoord, de oude tekstgetuigen (Samaritaanse Pentateuch, Septuagint, Targoem, Pesjitta, Vulgaat) hebben een werkwoord. In beide gevallen typeert de stam pachaz Ruben.
Mogelijk heeft de Targoem hier de letters van pachaz omgedraaid naar chapaz, ‘voorthaasten’, om een begrijpelijke interpretatie van de tekst te krijgen; zie R.P. Gordon, ‘Targum Onkelos to Genesis 49:4 and a Common Semitic Idiom’ in: Jewish Quarterly Review 66 (1976), 224-226.
Laten we nu, als vervolgstap, de drie andere teksten met de stam pachaz erbij halen.In Rechters 9:4 lezen we: ‘met dat geld huurde Abimelech een legertje gewetenloze avonturiers’ (NBV). Hier wordt de stam pachaz in combinatie gebruikt met het woord rēq, ‘leeg, gewetenloos’. ‘Avonturiers’ (ook in Rechters 11:3) is de weergave voor ’anashīm rēqīm, letterlijk ‘mannen van leegte’ (vergelijk 2 Kronieken 13:7, ‘leeglopers’). Het woord wpochazīm (van de stam pachaz) wordt in de NBV weergegeven met ‘gewetenloze’. In Jeremia 23:32 wordt het woord pachazōt (van de stam pachaz) gekoppeld aan het nomen sjeqer, ‘leugen, vals getuigenis’: ‘profeten die misleidende (< sjeqer) dromen profeteren en mijn volk met hun leugens (sjeqerīm) en aanmatigende praatjes (pachazōt) bedriegen’ (NBV). In Sefanja 3:4 wordt de stam pachaz eveneens op profeten betrokken, nu in combinatie met bogdōt, ‘verraad, bedrog’: ‘haar profeten zijn gewetenloze (pochazīm) bedriegers (’anshē bogdōt)’ (NBV).
L. Koehler, W. Baumgartner & J.J. Stamm, The Hebrew and Aramaic Lexicon of the Old Testament (HALOT), translation and edition M.E.J. Richardson, Leiden 1994-2000, 1228-1229.
Septuagint vertaalt thambouménous, ‘alarmerend, angstaanjagend’; Targoem baqrīn, ‘lichtzinnig, onnadenkend’; Pesjitta pachazʾa (< pachaz); Vulgaat vagos, ‘rondtrekkend’.
HALOT, 1648.
Septuagint leest plánois, ‘fouten, dwalingen’; Targoem baqroet, ‘lichtzinnigheid, onnadenkendheid’; Pesjitta pachazōtʾa (< pachaz); Vulgaat miraculis, ‘wonderen’.
HALOT, 108.
Septuagint vertaalt pneumatofóroi, ‘tocht van wind’; Targoem sjiqrā, ‘leugen’; Pesjitta pachazin (< pachaz); Vulgaat vesani, ‘wild’.
3Jefta had voor zijn broers de wijk moeten nemen en zich gevestigd in Tob. Daar sloot zich een stel avonturiers bij hem aan, die met hem eropuit trokken.
7en samen met de leeglopers en nietsnutten die zich bij hem hadden aangesloten, wist hij Rechabeam, de zoon van Salomo, te trotseren. Rechabeam was nog te jong en onervaren om hun weerstand te bieden.
32ik zal ze straffen – spreekt de HEER –, die profeten die misleidende dromen profeteren en mijn volk met hun leugens en aanmatigende praatjes bedriegen. Ik heb hen niet gezonden en ze zijn dit volk op geen enkele manier tot nut – spreekt de HEER.
Wat opvalt is dat de vertalingen, zowel de oude als de moderne, worstelen met de stam pachaz: het lukt niet om er een eenduidige betekenis aan te geven. Zo heeft NBV drie duidelijk verschillende weergaven (‘onstuimig’, ‘gewetenloos’, ‘aanmatigende praatjes’).
NBG 1951 heeft drie weergaven, zie hierboven. In de Duitse vertalingen zien we net als in de Nederlandse vertalingen verschillende weergaven voor het woord, in de Zürcher Bibel 2019, bijvoorbeeld, vinden we respectievelijk ‘überschäumend’, ‘freche’, ‘geflunker’ en ‘leichtfertig’. Engelse vertalingen hebben vaak een meer consistente weergave, met weliswaar een belangrijk verschil tussen Genesis 49:4 en de overige drie vindplaatsen; vgl. bijvoorbeeld JPS Tanakh 99 (JPS) en New Revised Standard Version (NRSV): ‘unstable’ (Genesis 49:4) en ‘reckless(-ness) anderzijds. Voor de oude vertalingen zie de noten hierboven.
Toch bieden de drie teksten buiten Genesis 49 een opvallende overeenkomst: de stam pachaz is steeds gekoppeld aan woorden die een moreel laakbare instelling weergeven, zoals ‘leegte’, ‘leugen’, ‘verraad’ of ‘bedrog’. Daarop voortbouwend hebben recente wetenschappelijke studies inderdaad laten zien dat de stam pachaz de betekenis heeft van ‘bedriegen, geslepen zijn’, ‘onbetrouwbaar’, of zoals sommige Bijbelvertalingen weergeven ‘onstabiel’. Gewapend met dit inzicht gaan we nu kijken naar de vergelijking met water.
R. de Hoop, ‘The Meaning of pḥz in Classical Hebrew’ in: Zeitschrift für Althebraistik 10 (1997), 16-26; R. de Hoop, Genesis 49 in its Literary and Historical Context, Oudtestamentische Studiën 39, Leiden 1998, 89-90; A.D. Rubin, ‘Genesis 49:4 in Light of Arabic and Modern South Arabian’ in: Vetus Testamentum 59 (2009), 499-502.
H. Seebass, Genesis III: Josephsgeschichte (37,1–50,26), Neukirchen-Vluyn 2000, 165, 167, ‘unbeständig’.
King James Version; JPS; NRSV.
Wat als water?
Het parallel gebruik van de stam pachaz met bogdōt (‘verraad, bedrog’) in Sefanja 3:4 kan verhelderend werken om de vergelijking met water beter te begrijpen. De stam van dit laatste woord bogdōt is bagad, ‘verraderlijk handelen, verraderlijk verlaten’. Deze stam wordt in Job 6:15 gebruikt voor een vergelijking die overeenkomt met Genesis 49:4: ‘Mijn broeders zijn onbetrouwbaar (bogdōē) als een beek (kemō-nachal), als de waterloop van beken die wegvloeien’ (NBG 1951). Uit de gehele beschrijving in Job 6:15-20 blijkt hoe verraderlijk water en waterstromen in het Nabije Oosten zijn, waardoor mensen bedrogen uitkomen (vers 20): ‘Maar hun vertrouwen wordt beschaamd, daar aangekomen zien ze zich bedrogen’ (NBV).
4Haar profeten zijn gewetenloze bedriegers,
haar priesters ontwijden wat heilig is
en doen de wet geweld aan.
15Maar mijn vrienden zijn onbetrouwbaar,
als beken die voorbijstromen,
HALOT, 108.
Vergelijk Ph. Reymond, L’eau, sa vie et sa signification dans l’Ancien Testament, Supplements to Vetus Testamentum 6, Leiden 1958, 108.
Bij de vergelijking ‘als water’ is het opnieuw van groot belang om rekening te houden met het verschil tussen ons Nederlandse waterlandschap en het deels woestijnachtige landschap van de Bijbelschrijvers. Water, bronnen en rivieren worden in de Hebreeuwse Bijbel gebruikt als grootheden om iets mee te vergelijken. Zo kan water in de woestijn het beeld zijn van een nieuwe toekomst (bijvoorbeeld Jesaja 41:18, 43:20). Echter, meestal wordt water gebruikt als het beeld voor een vloeibare substantie, die gemakkelijk wegvloeit, verdwijnt, in combinatie met werkwoorden als ‘ver- of uitgieten’, ‘stromen’, ‘storten’, ‘weglopen’ (bijvoorbeeld Deuteronomium 12:16, Jozua 7:5, 2 Samuel 14:14, Hosea 5:10, Amos 5:24, Micha 1:4, Psalm 22:15, Job 11:16).
Reymond, 107-116.
18Ik laat op kale heuvels rivieren ontspringen
en bronnen in de valleien.
In de woestijn laat ik meren ontstaan,
uit dorre grond borrelt water op.
20De wilde dieren zullen mij eer bewijzen,
de jakhalzen en de struisvogels,
omdat ik water schep in de woestijn
en rivieren in de wildernis;
het volk dat ik heb uitgekozen, laat ik drinken.
6en neem de dieren mee die u voor de brandoffers en vredeoffers hebt bestemd, en ook uw tienden en andere heffingen, de offers die u brengt ter nakoming van een gelofte en uw vrijwillige gaven, en uw eerstgeboren runderen, schapen en geiten.
5dat hen achtervolgde vanaf de poort tot op de helling even voorbij het ravijn. Daar doodde het zesendertig man. Toen sloeg de angst het volk om het hart en het werd radeloos.
14Sterven zullen we immers allemaal; we zijn als water dat in de aarde wegvloeit wanneer het niet wordt opgevangen. Zou God niet op middelen zinnen en alles in het werk stellen om zijn balling terug te roepen?
10Nu al stillen de Judese bevelhebbers hun landhonger. Maar ik stort mijn woede als een vloed over hen uit.
24Laat liever het recht stromen als water, en de gerechtigheid als een altijd voortvloeiende beek.
4Onder hem smelten de bergen
en splijten de dalen
als was dat smelt voor vuur,
als water dat van een helling stort.
15Als water ben ik uitgegoten,
mijn gebeente valt uiteen,
mijn hart is als was,
het smelt in mijn lijf.
16Je zult je ongeluk vergeten,
het zal zijn als water dat is weggestroomd.
Water is in het Nabije Oosten een belangrijk element om te overleven. De zekerheid van het voorhanden zijn van water is van levensbelang. Daardoor kan het water ook gebruikt worden in vergelijkingen voor zaken waarop men hoopt en vertrouwt, maar waar dat vertrouwen beschaamd wordt. Dit is het beeld dat in de eerder aangehaalde passage van Job 6:15-20 naar voren komt, waarbij de vrienden van Job vergeleken worden met waterstromen in de woestijn, die onbetrouwbaar blijken te zijn en zomaar kunnen verdwijnen. Dit beeld kan zelfs toegepast worden op God, zoals blijkt uit Jeremia 15:18: ‘U hebt mij teleurgesteld, als een drooggevallen beek, als onbetrouwbaar water’ (NBV21). Waterbeken kunnen bedriegen (kazav) en water kun je niet vertrouwen (lō ne’emanoe); maar water zelf kan ook bedriegen of niet, zoals blijkt uit Jesaja 58:11b: ‘een bron waarvan het water nooit opdroogt (lo-jekazvoe < kazav)’ (NBV), letterlijk ‘water dat niet bedriegt’.
Reymond, 114-115.
De NBV 2004 vertaalde deze tekst nog vrij eufemistisch: ‘U hebt mij teleurgesteld, als een beek die drooggevallen is.’ Letterlijk staat er: ‘U bent zeker een bedrieglijke beek, water dat niet te vertrouwen is.’ Vergelijk bijvoorbeeld ook Micha 1:14, waar de NBG 1951 voor akhzav ‘leugenbeek’ had. Het woord akhzav is afgeleid van de stam kazav, ‘liegen, teleurstellen’ (HALOT, 468).
De overeenkomstige vergelijking in Genesis 49:4 ‘pachaz als water’ en Job 6:15 ‘onbetrouwbaar als een beek’ enerzijds, en het feit dat pochazīm en bogdōt, ‘verraad, bedrog’, als parallel begrippenpaar wordt gehanteerd in Sefanja 3:4 anderzijds, laat zien dat deze beide woorden min of meer synoniemen zijn. Verder, het gebruik van de stam pachaz bij ‘mannen van leegte’ (> ‘leeglopers’ > ‘schurken’, NBV21) in Rechters 9:4 en ‘leugens’ in Jeremia 23:32 laat zien dat pachaz sterk met dergelijk negatief gedrag verwant is. Op grond hiervan ligt het voor de hand voor de stam pachaz een betekenis ‘verraden, onbetrouwbaar zijn, bedriegen’ aan te nemen overeenkomstig met de stam bagad (vergelijk Jesaja 21:2, 24:16, 33:1, Psalm 25:3, 59:6, 73:15). Dit sluit goed aan bij hoe Ruben zich als oudste zoon verraderlijk gedragen heeft ten opzichte van zijn vader Jakob, door met diens bijvrouw Bilha te slapen (Genesis 35:22).
Belangrijk is ook het feit dat in Genesis 49:4 en Sefanja 3:4 het werkwoord ‘ontwijden’ (chalal) gehanteerd wordt om de daden van respectievelijk Ruben en Jeruzalem te typeren.
2Een aangrijpend visioen heeft de HEER mij geopenbaard:
de verrader pleegt verraad, de verwoester verwoest.
Inwoners van Elam, val aan! Meden, sla het beleg!
De HEER maakt aan het lijden van de verdrukten een eind.
16Van het einde der aarde horen wij zingen:
‘Hulde aan de rechtvaardige!’
Maar ik verzucht: ‘Wee mij!
Verloren, verloren ben ik!
Verraders plegen verraad,
hoe verraderlijk is het verraad van verraders.’
1Wee de verwoester, zelf nooit verwoest,
en de verrader, nog nooit verraden.
Wanneer er een eind komt aan je verwoesten,
dan word je zelf verwoest,
en wanneer er een eind komt aan je verraad,
dan word je zelf verraden.
3Zij die op u hopen worden niet beschaamd,
beschaamd worden zij die u achteloos verraden.
6HEER, God van de hemelse machten,
God van Israël, ontwaak en straf alle volken,
heb geen genade met verraad en onrecht. sela
15Maar zou ik spreken als zij,
ik pleegde verraad aan Gods kinderen!
Conclusie
Zoals we gezien hebben, werd vanaf de oude vertalingen het woord pachaz in Genesis 49:4 met name geïnterpreteerd vanuit de vergelijking ‘als water’ en niet vanuit het gebruik van de stam pachaz in de Hebreeuwse Bijbel. Hierdoor ontstond een discrepantie tussen de weergave van de stam pachaz in Genesis 49:4 enerzijds en die in Rechters 9:4, Jeremia 23:32 en Sefanja 3:4 anderzijds. Uit het voorgaande kunnen we nu het volgende concluderen:
- Het misbruik door Ruben moet gezien worden als een greep naar de macht binnen de familie. Het woord pachaz typeert Ruben niet als een impulsief, onstuimig persoon die zichzelf niet in de hand heeft, maar als een onbetrouwbare oudste zoon die een greep deed naar de positie van familiehoofd.
- Water en beken worden in de Hebreeuwse Bijbel veelal beschreven als bedrieglijk en onbetrouwbaar.
- De stam pachaz moet als een synoniem van bagad, ‘verraden, on(be)trouw(baar), bedriegen’ gezien worden.
Het werkwoord ‘verraden’ en de daarvan afgeleide vormen ‘verraderlijk’ en ‘verraderlijkheid’, en ‘bedriegen’ en de daarvan afgeleide woorden, passen goed in de besproken teksten als vertaling voor de stam pachaz in het Nederlands. Voor Genesis 49:3-4 is de keuze op de eerste mogelijkheid gevallen en levert dit de volgende weergave op in de NBV21:
‘Ruben, mijn eerstgeborene ben jij,
de eerste vrucht van mijn manlijke kracht,
in fierheid en macht de voornaamste –
maar verraderlijk als water.
Nee, jij zult niet de voornaamste zijn,
want jij hebt je vaders bed ontwijd.
Hij heeft mijn bed beslapen!’
Bij de profeten is in de NBV21 de keuze gevallen op woorden die afgeleid zijn van ‘bedriegen’. Daarmee wordt de aanklacht tegen de valse profeten ook veel concreter, we vinden bij hen niets anders dan leugen en bedrog. Zo lezen we nu in Jeremia 23:32:
‘Ik zal ze straffen – spreekt de HEER –,
die profeten die leugenachtige dromen vertellen,
want met hun leugens en bedrog misleiden ze mijn volk.’
Ook in Sefanja 3:4 zien we dat de aanklacht aangescherpt is, de profeten zijn niet te vertrouwen want het zijn leugenaars en bedriegers:
‘Haar profeten zijn leugenaars en bedriegers,
haar priesters ontwijden wat heilig is
en doen de wet geweld aan.’
Deze kwestie laat zien wat het kan opleveren als vertalingen gebruikmaken van nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Dr. R. de Hoop is oudtestamenticus en predikant in de Protestantse Kerk in Nederland.
Lees meer artikelen uit Met Andere Woorden jaargang 40
Bronvermelding
Raymond de Hoop, ‘Genesis 49:4: verraderlijk als water. Een nieuw inzicht in de NBV21’ in: Met Andere Woorden 40/2 (oktober 2021), 16-25.
Literatuur
- R.P. Gordon, ‘Targum Onkelos to Genesis 49:4 and a Common Semitic Idiom’ in: Jewish Quarterly Review 66 (1976), 224-226.
- R. de Hoop, ‘The Meaning of pḥz in Classical Hebrew’ in: Zeitschrift für Althebraistik 10 (1997), 16-26.
- R. de Hoop, Genesis 49 in its Literary and Historical Context, Oudtestamentische Studiën 39, Leiden 1998.
- R. de Hoop, ‘1Samuel 20:34a according to 4QSamb (4Q52). An Assessment’ in: Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 132 (2020), 121-126.
- H. Jagersma, Genesis 25:12–50:26, Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel, Baarn 1996.
- L. Koehler, W. Baumgartner & J.J. Stamm, The Hebrew and Aramaic Lexicon of the Old Testament (HALOT), translation and edition M.E.J. Richardson, Leiden 1994-2000.
- Ph. Reymond, L’eau, sa vie et sa signification dans l’Ancien Testament, Supplements to Vetus Testamentum 6, Leiden 1958.
- A.D. Rubin, ‘Genesis 49:4 in Light of Arabic and Modern South Arabian’ in: Vetus Testamentum 59 (2009), 499-502.
- N.M. Sarna, Genesis, The Jewish Publicity Society Torah Commentary, Philadelphia 5749/1989.
- H. Seebass, Genesis III: Josephsgeschichte (37,1–50,26), Neukirchen-Vluyn 2000.
- C. Westermann, Genesis 37-50, Biblischer Kommentar I/3, Neukirchen 1982.