Over een benauwende etymologie en een universele vertolking
Robin ten Hoopen
Het Hebreeuwse woord voor Egypte, mitsrajim, betekent ‘benauwdheid’, en het land Egypte functioneert in de Bijbel als angstland, zo las ik afgelopen voorjaar in de NRC. Het was niet de eerste keer dat ik deze duiding tegenkwam, en het zal ook niet de laatste zijn. Maar klopt het ook?
Ad van Nieuwpoort & Joost Röselaers, ‘Paasverhaal toont juist nu visioen van betere wereld’, NRC 9 april 2020. We lezen er o.a. ‘Egypte is de weergave van het Hebreeuwse Mitsraïm, dat zoiets als “benauwdheid” betekent. Het functioneert in dit verhaal als een angstland …’ O.a. Dick Boer en Wilken Veen vertalen mitsrajim als ‘angstland’. Zie hieronder.
Samenvatting De veelvoorkomende weergave van Egypte (mitsrajim) als ‘angstland’ is een interpretatie zonder etymologische en exegetische grond, betoogt Robin ten Hoopen in dit artikel. Allereerst laat hij zien dat de vertaling van mitsrajim met ‘benauwdheid’ gebaseerd is op een etymologie die taalkundig geen stand houdt. In de tweede plaats bespreekt hij de herkomst van deze interpretatie. Niet een concrete Bijbelpassage, maar een woordspel van Willem Barnard met diepe wortels in de joodse interpretatietraditie vormt de achtergrond van de weergave van mitsrajim als ‘angstland’. |
Dat deze duiding van dit Hebreeuwse woord invloedrijk is, blijkt wel wanneer men een zoekmachine op het internet raadpleegt. Een batterij aan voorbeelden duikt op, de meesten even stellig: Egypte betekent of staat voor ‘angstland’ in de Hebreeuwse Bijbel. Ook wie een Bijbelse theologie als die van Dick Boer openslaat, komt het tegen: in mitsrajim ‘valt de stam tsarar (benauwd zijn / benauwen) te beluisteren’. In een jaar waarin het boek Exodus centraal stond op het leesrooster van de Raad voor Kerken (2019-2020), heeft deze duiding ongetwijfeld in menige kerk geklonken.
De zoekopdracht ‘Egypte angstland’ geeft 6110 hits (22-5-2020).
Dick Boer, Verlossing uit de slavernij. Bijbelse theologie in dienst van bevrijding, Vught 2009, 75-76.
De weergave van mitsrajimals ‘angstland’ is echter een interpretatie zonder etymologische en exegetische grond. Het idee dat mitsrajim ‘benauwdheid’ of ‘angstland’ betekent is zelfs ongegrond. In dit artikel daarom een exegetisch protest en een stuk verdieping. In de eerste plaats laat ik zien dat de vertaling van mitsrajim met ‘benauwdheid’ gebaseerd is op een etymologie die de test van de moderne taalkunde niet kan doorstaan. In de tweede plaats ga ik na waar deze gedachte vandaan komt. Is er een Bijbelpassage die mitsrajim met angst of benauwenis verbindt? Niet echt. In plaats daarvan komen we uit bij een woordassociatie van Willem Barnard die zijn wortels heeft in een rijke joodse interpretatiegeschiedenis. In de derde plaats betoog ik dat de duiding van mitsrajimals angstland een prachtige interpretatieve vondst is, maar geen exegetische grond heeft in het boek Exodus, en dat deze duiding in andere contexten de lezer zelfs bedrogen kan doen uitkomen. Dat leidt tot een pleidooi voor precisie bij de vertaler en de vertolker.
Wat betekent mitsrajim?
Egypte wordt in de Bijbel meestal aangeduid met de naam mitsrajim. Een enkele keer vinden we mātsor (2 Koningen 19:24, Jesaja 19:6, 37:25, Micha 7:12). Deze termen zijn niet uniek aan het Hebreeuws; ze komen ook voor in verwante talen. Zo duidt het Akkadisch dit gebied aan als mitsir, mutsur of mutsru, het Ugaritisch als mtsrm, het Joods Aramees als mitsrjn, en het Hethitisch als mizri. In het Arabisch wordt Egypte of Cairo nog altijd aangeduid als mitsr of matsr. De medeklinkers mem en de resj vinden we dus in alle gevallen. De middelste medeklinker was meestal tsade, maar kon ook sjin/zajin/dhal zijn. In alle gevallen is deze variatie te verklaren vanuit de taalkundige spelregels.
Dit is dan mātsor III (HALOT) en niet mātsor II: ‘vesting’ of ‘versterkte stad’.
Deze Bijbel is niet beschikbaar
Deze Bijbel is niet beschikbaar
Deze Bijbel is niet beschikbaar
Deze Bijbel is niet beschikbaar
Een term die verwant is aan mitsrajim lijkt te ontbreken in het oud-Egyptisch. Men neemt daarom meestal aan dat een dergelijke benamingdoor Egyptes buurvolken is bedacht. De oudste getuige is het Akkadisch. De achtergrond en etymologie voor het Akkadische mutsur (Egypte) is wel gevonden in het Akkadische woord mitsru dat ‘grens, land, territorium, regio’ betekent. Deze etymologie is ook te vinden in woordenboeken voor het Bijbels Hebreeuws, terwijl andere woordenboeken benadrukken dat de etymologie onbekend of onzeker is. Eigen aan het Hebreeuwse mitsrajim ten opzichte van het Akkadisch is de uitgang ajim (Aramees ajin). Deze wordt wel gezien als een dualis (een meervoudsvorm voor zaken die in paren voorkomen) of als restant van een oude locatiefuitgang die dan ook al in het Ugaritisch voorkwam. Degenen die opteren voor het eerste en uitgaan van de connectie met het Akkadische mutsur hebben voorgesteld mitsrajim te interpreteren als ‘de beide landen’, een verwijzing naar Boven- en Beneden-Egypte. De driemaal voorkomende Hebreeuwse vorm mātsor zou dan gezien kunnen worden als een vorm die directer teruggaat op het Akkadisch, maar die verdrongen is door de vorm met dualisuitgang. Beide verklaringen blijven echter onzeker.
Hebraisches und aramaisches Lexikon zum Alten Testament (HALAT) en Hebrew and Aramaic Lexicon of the Old Testament (HALOT).
Brown-Driver-Briggs Hebrew and English Lexicon (BDB), Theologisches Worterbuch zum Alten Testament (ThWAT), Reallexikon der Assyriologie (RIA).
Zie voor het laatste Edward Lipinski, Semitic Languages. Outline of a Comparative Grammar, Second edition, OLA 80, Leuven 2001, 234.
Een alternatief is aan te nemen dat het Hebreeuwse mātsor directer teruggaat op het Akkadisch terwijl mitsrajim vooral teruggaat op het Kanaänitisch, vergelijk het Ugaritische mtsrm.
Relevant voor onze studie is dat er geen modern woordenboek is dat mitsrajim terugvoert op de wortel tsarar (‘vastbinden, benauwen’) noch de term vertaalt met ‘angstland’. Er is daarmee geen enkele etymologische grond om mitsrajim met ‘benauwenis’ of ‘angstland’ te vertalen. De keuze van de Naardense Bijbel om in Jesaja 23:5 en 27:13 in de vertaling te spreken van ‘angstland Egypte’, gaat dus niet terug op etymologie. Dat geldt ook voor de vertaling die de Naardense Bijbel geeft van de term tsāra‘at in Leviticus 13-14: ‘de Egyptische ziekte’.
Wel meende Strong dat mitsrajim een dualis is van matsor II (niet het eerdergenoemde mātsor III = Egypte) dat volgens hem wel een afgeleide is van tsarar of tsur. Strong vertaalde die term echter niet met ‘benauwen’, maar als ‘belegerde plaats’ gerelateerd aan een ‘limiet’ (CD). De connectie tussen deze term en mitsrajim wordt tegenwoordig door geen enkel woordenboek gesteund. Bovendien wordt matsor II door HALOT niet meer teruggevoerd op tsarar.
Samenvattend: het Hebreeuwse woord voor Egypte is meestal mitsrajim. De Bijbelschrijvers hebben dit woord overgenomen uit de omringende culturen. Hiervoor pleit ook de driemaal voorkomende Hebreeuwse term mātsor,die nog nadrukkelijker dan mitsrajim verwantschap vertoont met het Akkadisch. Misschien gaan deze termen terug op een woord voor ‘grens’ of ‘land’, maar dat blijft onzeker. Hoe dan ook is het onwaarschijnlijk dat deze etymologie bekend was bij de gemiddelde inwoner van Jeruzalem, Ugarit of Hatti. Op al deze plaatsen zal men mitsrajim (of equivalenten) primair gezien hebben als aanduiding van een regio, land of staat. Wel is het mogelijk dat de Israëlieten een eigen, Hebreeuwse, etymologie voor mitsrajim hadden, teruggaand op een woordspel of klankovereenkomst. Een dergelijke etymologie wordt vaak aangeduid met de (problematische) term ‘volksetymologie’. Zo’n etymologie is vanuit modern oogpunt zelden technisch correct, maar was naar de maatstaven van die tijd accuraat en kan tevens wijdverbreid zijn geweest. Is er grond voor zo’n etymologie in de Schriften? Naar deze optie kijken we in de volgende paragrafen.
Etymologie had in de oudheid een meer exegetische en hermeneutische functie dan in de moderne taalkunde. Zie o.a. P.B. Hartog, Pesher and Hypomnema. A Comparison of Two Commentary Traditions from the Hellenistic-Roman Period, STDJ 121, Leiden 2017, 193-197.
(Volks)-etymologie en betekenis van plaatsnamen en landen
Plaats- en persoonsnamen zijn in de Bijbel vaak niet zomaar namen, maar bevatten een boodschap die past binnen en bijdraagt aan het verhaal. Deze namen worden daarbij regelmatig van een etymologie voorzien. Te denken valt aan Babel (Genesis 11:9), Betel (Genesis 28:17-19) en Mozes (Exodus 2:10). Soms vinden we zo’n etymologie niet terug in de tekst, maar dragen Bijbelse figuren wel een naam die de goede verstaander een extra dimensie geeft. Denk aan Abel (‘zuchtje’). In het eerste geval gaat het om expliciete (volks)etymologieën. In het tweede geval om namen die uitdrukken waar het in een verhaal om gaat. Hier is een etymologie verondersteld. In alle gevallen biedt zo’n etymologie nooit de universele of enige betekenis van een woord. Zij functioneert altijd contextueel. Niet alle Abels zijn zuchtjes. Als Abel een stoere kerel is die 150 jaar wordt, is de etymologie zuchtje onbeduidend. Bovendien is er vaak een expliciet taalspel nodig om een etymologie of associatie op te roepen. De gemiddelde Israëliet zal bij Babel niet gedacht hebben aan de poort van de goden (Akkadisch bab ilim), maar gewoon aan Babel.
9Zo komt het dat die stad Babel heet, want daar bracht de HEER verwarring in de taal die op de hele aarde gesproken werd, en van daar verspreidde hij de mensen over de hele aarde.
17Eerbied vervulde hem. ‘Wat een ontzagwekkende plaats is dit,’ zei hij, ‘dit is niets anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn!’ 18De volgende morgen vroeg zette Jakob de steen die hij als hoofdsteun had gebruikt rechtop, en wijdde hem door er olie over uit te gieten. 19Hij gaf die plaats de naam Betel; vroeger heette het daar Luz.
10Toen het groot genoeg was, bracht ze het naar de dochter van de farao. Deze nam het kind aan als haar eigen zoon. Ze noemde hem Mozes, ‘want,’ zei ze, ‘ik heb hem uit het water gehaald.’
Opvallend genoeg komt een expliciete etymologie van mitsrajim (zoals bij Babel) nergens in de Bijbel voor. Bovendien is er ook geen concrete context waarin een etymologische betekenis verondersteld kan worden (zoals bij Abel). We kunnen daarom concluderen dat er geen expliciete grond is om mitsrajim op basis van een etymologie te vertalen. Zoals geen enkele Bijbelvertaling Assur vertaalt met behulp van een mogelijke etymologie, is ook een vertaling van mitsrajim zonder expliciete grond. Is die grond er impliciet misschien wel?
Heeft men in mitsrajim ‘angstland’ gehoord?
In de Nederlandse traditie is de duiding van Egypte als angstland vooral verbonden aan de zogenaamde Amsterdamse School en de uitleg van het boek Exodus. Het lijkt met name Willem Barnard te zijn die belangrijke invloed heeft gehad op de bekendheid van deze interpretatie. Zo schrijft hij in zijn Winter met Leviticus:
Hoewel Pieter Oussoren meende de term van Karel Deurloo te hebben, gaven Joep Dubbink en Marco Visser mij te kennen dat zij deze term niet hebben aangetroffen in het werk van Deurloo op plaatsen waar dit valt te verwachten. Rinse Reeling Brouwer en Joep Dubbink wezen mij erop dat zij het niet vonden in het werk van Frans Breukelman die zowel over Exodus als over tsarar schreef.
Ja, het bestaat nog, dat ‘Egypte’ van de Bijbelverhalen, maar dan als wat het ook in die Bijbelverhalen reeds is: als Faraonië, als dwingelandstaat, als het Hebreeuwse ‘Mitsrajim’, waar het profetenoor het woord tsarar in hoorde verluiden: een land, een staat, een machtsgebied, waarin de haves de talloze have-nots vertrapten. (…) Ook voor mij geldt dat ik in ‘Egypte’, d.w.z. in een ‘angstland’ leef, in een dwangmaatschappij, niet onder de voet gelopen (nog), getolereerd en tot op zekere hoogte gewaardeerd zelfs, wie weet te vergelijken met de opzieners en profiteurs uit dat oer-faraonië, maar in de schaduw van de piramiden.
W. Barnard, Een winter met Leviticus, Zoetermeer 2006, 11-12.
In deze prachtige frasen stelt Barnard een intertekstuele associatie voor die velen heeft geïnspireerd. Barnard ontleent deze aan de rabbijnen, maar plaatst deze vervolgens in de Schrift. Het profetenoor heeft in mitsrajim de benauwenis gehoord. Zijn er teksten in de Hebreeuwse Bijbel die Barnards these kunnen bevestigen?
Zie W. Barnard, Stille Omgang. Notities bij de lezing van de Schriften volgens een vroeg-middeleeuwse traditie, Brasschaat 1992, 679.
In de eerste plaats bevatten de hierboven genoemde passages waarin de Naardense Bijbel mitsrajim met ‘angstland Egypte’ vertaalt, deze associaties niet. In Jesaja 23:5 vinden we wel de combinatie van mitsrajim en tsor, maar dat laatste staat voor Tyrus. In Jesaja 27:13 is er geen enkele reden om ‘angstland Egypte’ te vertalen, temeer niet omdat in het parallellisme erets assur als ‘land van Assoer’ wordt weergegeven. Verder duiden passages die Egypte een benaming geven, haar aan als slavenhuis (bet avadim, Exodus 20:2) of als Rahab (Jesaja 30:7, vgl. Jesaja 51:9), en haar koning als een tannin, een zeemonster of krokodil (Ezechiël 29:3, 32:2). Egypte wordt dus wel beeldend omschreven, maar nooit aangeduid als angstland.
5Wanneer het bericht Egypte bereikt,
zal iedereen beven van angst
om die tijding over Tyrus.
13Op die dag wordt op de grote ramshoorn geblazen. Zij die verbannen waren naar Assyrië of verdreven naar Egypte, zullen terugkeren en zich neerbuigen voor de HEER, op de heilige berg in Jeruzalem.
7De hulp van Egypte is loos en leeg;
dus noem ik het Rahab, Tandeloos monster.
9Ontwaak, ontwaak, arm van de HEER,
en bekleed u met kracht!
Ontwaak als in de dagen van weleer,
als in lang vervlogen tijden.
Was u het niet die Rahab vermorzelde,
die het monster doorboorde?
2‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.
3Zeg: “Dit zegt God, de HEER:
Farao, ik keer me tegen je,
jij, koning van Egypte,
jij, grote krokodil die daar ligt
in de waterstromen van de Nijl,
jij die zegt: ‘De Nijl is van mij,
ik heb hem voor mijzelf gemaakt.’
2‘Mensenkind, hef een klaaglied aan over de farao, de koning van Egypte, en zing:
“Je waande je een leeuw onder de volken,
je was als een krokodil in de zeeën.
Water spoot uit je neusgaten,
met je poten maakte je het water troebel,
de waterstromen donker.”
Ten tweede zou men die associatie dan vooral verwachten in het boek Exodus. De vormen van tsarar en van het nomen tsar (‘vijand’) zijn daar echter op één hand te tellen. Nooit komt tsarar voor in de betekenis van ‘benauwen’ of in verbinding met Egypte of de Egyptenaren. Exodus spreekt over Egypte als het slavenhuis (bet avadim, Exodus 20:2), nooit als angstland.
Tsarar komt voor in Exodus (12:34), waar het niet ‘benauwen’ maar ‘inpakken’ betekent, tsar in Exodus 23:22 en de wortel tsur in Exodus 32:4. Ten slotte vinden we het woord tsor voor de steen die gebruikt wordt voor de besnijdenis in Exodus 4:25.
In de derde plaats zijn er enkele passages die voor de moderne lezer misschien een associatie tussen mitsrajim en afgeleiden van het werkwoord tsarar kunnen oproepen. Deze passages leggen echter nooit zelf een direct verband tussen mitsrajim en ‘angstland’. Zo vinden we in Klaagliederen 1:3 de term mtsarim (‘benauwing’) geschreven in een vorm die qua medeklinkers er exact hetzelfde uitziet als mitsrajim (הַמְּצָרִֽים). Die benauwing geldt in Klaagliederen echter Juda en wordt veroorzaakt door de Babyloniërs, niet door Egypte. De term metsar komt nog één keer voor in het enkelvoud in Psalm 118:5. Ook dit vers heeft geen connectie naar Egypte.
3Juda is verbannen na een tijd van nood en zware onderdrukking;
zij zit neer te midden van de volken, maar vindt geen rust:
haar vervolgers belagen haar, drijven haar in het nauw.
5In mijn nood heb ik geroepen: ‘HEER!’
En de HEER antwoordde, hij gaf mij ruimte.
Er zijn wel verzen die Egypte als tsar (‘vijand’) aanduiden. Zo identificeert Psalm 78:42-43 Egypte als vijand, maar diezelfde term wordt ook op andere vijanden toegepast (Psalm 78:61, 66). Wanneer tsar gecombineerd wordt met het prefix min ontstaat er een combinatie die lijkt op het woord mitsrajim. Zo wordt in Psalm 44:8 en 136:24 God beschreven als degene die de Israëlieten heeft bevrijd (jasja in Psalm 44:8 en paraq in Psalm 136:24) van onze vijanden: mitsārenu. In Psalm 136 worden daarbij ook Egypte en de Exodus genoemd (vers 10-15). Men kan zich voorstellen dat Israëlieten de gelijkenis tussen mitsrajim en mitsārenu hebben gezien of gehoord. In dat geval gaat het dan echter om vijandschap en niet om benauwdheid. Bovendien is in de psalm zelf deze verbinding impliciet. De landen om Israël heen zijn allen vijanden.
42Zij dachten niet aan zijn helpende hand,
aan de dag dat hij hen verloste van hun belager
43en in Egypte tekenen verrichtte,
wonderen in de vlakte van Soan.
61Hij liet zijn volk gevangen wegvoeren,
leverde zijn sieraad uit aan de belager,
66hij joeg zijn belagers terug,
bedekte hen met eeuwige smaad.
8u hebt ons gered van onze belagers,
u liet onze haters beschaamd staan.
24en ons ontrukte aan onze belagers
– eeuwig duurt zijn trouw –
10die Egypte trof, in hun eerstgeborenen
– eeuwig duurt zijn trouw –
11en Israël wegleidde, uit hun midden
– eeuwig duurt zijn trouw –
12met krachtige hand en geheven arm
– eeuwig duurt zijn trouw –
13die de Rietzee spleet, in tweeën
– eeuwig duurt zijn trouw –
14en Israël overbracht, daar midden doorheen
– eeuwig duurt zijn trouw –
15en de farao met zijn leger achterliet, in de Rietzee
– eeuwig duurt zijn trouw –
Bovendien gaat tsar, ‘vijand’, terug op een andere stam dan tsar, ‘nauw, benauwdheid’, volgens HALOT.
Tot slot zijn er twee passages waarin we de term tsarah (‘benauwdheid’) vinden in relatie tot Egypte. Jesaja 30:6 spreekt over een erets tsarah, ‘land van angst/benauwdheid’, in een context waarin Egypte prominent aanwezig is. Hier is echter niet Egypte het angstland, maar de Negev. De profeet bespot de Israëlieten die door een erets tsarah trekken in de hoop steun te vinden bij de Egyptenaren. Egypte wordt zelf aangeduid als Rahab. Zacharia 10:11 spreekt over de jam tsarah, ‘zee van benauwdheid’. Deze passage beschrijft de terugkeer van de Israëlieten uit Egypte en Assyrië, waarvoor zij door ‘een zee van benauwdheid’ moeten trekken. Deze zee kan gelokaliseerd worden in Egypte, maar kan ook als metaforische verwijzing naar het benauwde leven van de ballingen in Egypte en Assyrië worden geïnterpreteerd. Bovendien spelen Egypte en Assyrië in deze passage dezelfde rol en is het dus niet specifiek Egypte dat als ‘angstland’ wordt weergegeven.
6Profetie over de dieren van het Zuiden.
Door een land van ellende en ontbering
– het domein van leeuwin en leeuw,
van slang en vliegensvlugge cobra –
vervoeren zij hun schatten op ezelsruggen,
hun rijkdommen op kamelenbulten,
naar een volk dat niets te bieden heeft.
11Wanneer ze door de zee trekken, die hen omspoelt, zal de HEER de golven bedwingen en de beddingen van de Nijl zullen droogvallen. Zo wordt de hoogmoed van Assyrië ten val gebracht en de scepter van Egypte gebroken.
Concluderend: de Bijbel biedt geen etymologie die mitsrajim verbindt met vormen van tsarar of afgeleiden daarvan. Er is ook geen enkele passage waarin Egypte associatief als angstland geïdentificeerd kan worden of waar de onderdrukkende macht van Egypte gecombineerd wordt met een van de genoemde termen. Er is daarmee geen enkel bewijs te vinden voor Barnards stelling dat het profetenoor in het woord mitsrajim de term tsarar heeft gehoord.
Dat betekent natuurlijk niet dat een Israëliet uit Bijbelse tijden het woord mitsrajim nooit verbonden kan hebben met vormen van tsarar. Het is best mogelijk dat een Israëliet bij mitsrajim weleens gedacht kan hebben aan benauwdheid (tsarah) of vijandschap (tsar). Er zijn ook passages die zo’n woordassociatie bewust of onbewust (kunnen) oproepen. Psalm 136:24 en Zacharia 10:11 bevatten de meest overtuigende voorbeelden hiervan. Het gaat hier echter om voorbeelden van intertekstualiteit. Een dergelijke intertekstuele claim kan ook gemaakt worden voor de term mtsurah (‘burcht, versterking, belegeringswerk’ o.a. 2 Kronieken 11:10-11; 14:5) of tsur (‘rots’) die we onder andere vinden in een passage als Deuteronomium 8:14-15 waar de Exodus centraal staat. Van het idee dat mitsrajim ‘burcht’ of ‘rots’ betekent, heb ik echter nog nooit gehoord. Dit laat zien hoe dun het ijs is onder het idee van Egypte als angstland.
Staat mitsrajim voor ‘angstland’?
Tot slot gaan we in op het idee dat Egypte in de Hebreeuwse Bijbel of in elk geval in het boek Exodus een angstland symboliseert. Aanhangers van deze overtuiging veronderstellen dat mitsrajim niet primair een locatie aanduidt, maar een symbolische macht. Zijn er exegetische aspecten die hierop wijzen? Mijns inziens niet.
Exemplarisch is Dick Boer: ‘Het Hebreeuwse woord dat wordt vertaald met “Egypte” is Mitsrajiem. Deze vertaling is niet onproblematisch omdat zo de betekenis van dat land dreigt te worden gereduceerd tot aardrijkskunde – en de lezer voor hij het weet op de gedachte komt dat het (ook) zou gaan om het huidige Egypte (en in verband daarmee de huidige staat Israël). Dat is echter een grandioos misverstand met uiterst bedenkelijke politieke consequenties. In het Hebreeuwse woord valt de stam tsarar (benauwd zijn/benauwen) te beluisteren. Dat duidt de aard van dat land aan: niet waar het ligt maar hoe het in elkaar steekt. Dat het zich concreet ergens bevond en wel waar nu Egypte te vinden is, is relevant in zoverre het land van benauwdheid concreet ergens plaats heeft …” Boer, 75-76.
In de eerste plaats wordt Egypte in de Hebreeuwse Bijbel niet op één wijze geschetst. Een consequente universele Bijbelse theologie van Egypte als angstland is daarmee onhoudbaar. Zeker, Egypte is in Exodus een onderdrukkende macht en veel meer dan een geografische of culturele aanduiding. In Genesis 12:10-20, een preambule op de Exodus, is Egypte echter vooral een tijdelijk onderkomen waar voedsel is en waar Abraham zich niet definitief moet vestigen (vgl. Genesis 26:2). In de Jozefcyclus (Genesis 37-50) is Egypte de graanschuur waar je gered wordt van de dood (vgl. ook Jezus’ vlucht naar Egypte in Matteüs 2). En in Jesaja 19:18-25 wordt Egypte zelfs geschetst als JHWH’s volk en het land Egypte als de plaats waar JHWH door de Egyptenaren aanbeden zal worden. Ook in passages waar Egypte kritisch wordt bekeken (vgl. Jesaja 36, Ezechiël 29-32) is zij nog lang geen angstland. Zo is Egypte in veel profetische literatuur vooral de bondgenoot die geen bondgenoot moet zijn (Jesaja 36:6). Oog hebben voor deze diversiteit voorkomt dat één visie allesbepalend wordt voor de exegese. Wie één traditie boven de andere stelt maakt van het Egypte van Genesis 12:10-20 namelijk zomaar ‘de hel’ van de ‘Angstlanders’. In dat geval moet de hoorder wel heel veel moeite doen om er ook nog de graanschuur in te zien en juist de omkering van het Exodusmotief erin aan te treffen!
10Eens brak er in het land hongersnood uit. Abram trok naar Egypte om daar tijdelijk te gaan wonen, want de hongersnood was zeer zwaar. 11Toen hij op het punt stond Egypte binnen te trekken, zei hij tegen zijn vrouw Sarai: ‘Luister, ik weet heel goed dat jij een mooie vrouw bent. 12Als de Egyptenaren je zien, zullen ze denken: Dat is zijn vrouw, en dan zullen ze jou in leven laten, maar mij zullen ze doden. 13Zeg daarom dat je mijn zuster bent, dan kom ik er dankzij jou misschien goed vanaf en loopt mijn leven geen gevaar.’ 14Inderdaad was Abram nog maar nauwelijks in Egypte of de Egyptenaren zagen dat Sarai een bijzonder mooie vrouw was. 15Ook de officieren van de farao merkten haar op. Ze vertelden de farao zo enthousiast over haar dat hij de vrouw naar zijn paleis liet overbrengen. 16En vanwege haar werd Abram door de farao met geschenken overladen: hij kreeg schapen en geiten, runderen, ezels, slaven en slavinnen, ezelinnen en kamelen.
17Maar de HEER trof de farao en zijn hof met zware plagen om wat er gebeurd was met Abrams vrouw Sarai. 18Toen ontbood de farao Abram. ‘Wat hebt u mij aangedaan!’ zei hij. ‘Waarom hebt u me niet verteld dat ze uw vrouw is? 19Waarom hebt u gezegd dat ze uw zuster is? Nu heb ik haar tot vrouw genomen. Hier is uw vrouw weer, neem haar mee en verdwijn!’ 20En op bevel van de farao werd Abram, met zijn vrouw en al zijn bezittingen, onder geleide het land uit gebracht.
2Daar verscheen de HEER aan hem en zei: ‘Reis niet verder naar Egypte maar blijf hier wonen, in het land dat ik je aanwijs.
18Op die dag zullen er in Egypte vijf steden zijn waar men de taal van Kanaän spreekt en de HEER van de hemelse machten erkent; een ervan zal ‘Stad van de zon’ genoemd worden. 19Op die dag zal er midden in Egypte een altaar voor de HEER staan en aan de grens een aan hem gewijde steen, 20die als teken zullen dienen om de HEER van de hemelse machten aan Egypte te herinneren. Wanneer de Egyptenaren de HEER aanroepen omdat ze onderdrukt worden, zal hij hun een bevrijder sturen, die voor hen opkomt en hen zal bevrijden. 21Zo zal de HEER zich aan Egypte laten kennen. Op die dag zullen de Egyptenaren de HEER erkennen, hem dienen met vredeoffers en graanoffers, hem geloften doen en die inlossen. 22De HEER zal hen slaan en hen helen; zij zullen naar hem terugkeren, hij zal hun gebeden verhoren en hen genezen.
23Op die dag zal er een weg lopen van Egypte naar Assyrië. Dan zullen de Assyriërs naar Egypte komen en de Egyptenaren naar Assyrië, en samen zullen zij de HEER dienen. 24Op die dag zal Israël zich als derde bij Egypte en Assyrië voegen, tot zegen voor de hele wereld. 25Want de HEER van de hemelse machten zal hen zegenen met de woorden: ‘Gezegend is Egypte, mijn volk, en Assyrië, werk van mijn handen, en Israël, mijn bezit.’
6U vertrouwt op Egypte, die geknakte rietstengel die je hand doorboort wanneer je probeert erop te leunen! Want meer heeft de farao, de koning van Egypte, niet te betekenen voor degenen die hun vertrouwen in hem stellen.
Ook wordt de Egyptische farao in Genesis 12 en 37-50 positief gekarakteriseerd, in tegenstelling tot die in het boek Exodus (vgl. ook Exodus 1:8). Zo’n positieve schets is ook terug te vinden in 2 Kronieken 35:20-27, in tegenstelling tot 2 Koningen 23:28-30.
Zie voor de diverse beelden van Egypte: T. Römer, ‘The Role of Egypt in the Formation of the Hebrew Bible’ in: JAEI 18 (2018), 63-70.
Pieter Oussoren, ‘Genesis 12,10-13,1. Bijbeltekst van de week’ op: naardenseBijbel.nl.
Ten tweede biedt het boek Exodus etymologisch en taalkundig geen enkel aanknopingspunt voor het idee dat Egypte als angstland functioneert. Vanzelfsprekend zijn de farao en zijn Egypte in het boek Exodus de onderdrukker, maar dat maakt Egypte nog niet tot angstland. Egypte is het slavenhuis, de plek waaruit het volk moet worden bevrijd. Er is talig meer reden om het Babylonië van Klaagliederen of de Negev van Jesaja als angstland te benoemen dan het Egypte uit Exodus.
Ten derde pretendeert de visie dat Egypte symbool staat voor angstland dat er een werkelijkheid of een idee achter de tekst bestaat of in de tekst verborgen zit, waarin een universele betekenis is te vinden. Zo spreekt Barnard over ‘de achtergrondbetekenis’. Natuurlijk kan Egypte voor een leesgemeenschap of prediker iets representeren. Dat gebeurt nadrukkelijk in de moderne joodse traditie waarin men mitsrajim interpreteert als ‘nauwe plaats’ en de uittocht uit Egypte verbindt met onze eigen persoonlijke uittochten uit nauwe plaatsen. Een verwante interpretatie is trouwens al te vinden bij Philo van Alexandrië. Philo verbindt mitsrajim met mtsarim (‘benauwenis’) en interpreteert Egypte als het lichaam met al zijn passies, angsten en emoties en de Exodus als de bevrijding uit deze benauwende lichamelijke aspecten.
Barnard, Winter, 11.
Deze duiding is te vinden in veel moderne Hagada op Pesach. Zij komt al voor in de middeleeuwse Zohar en het werk van de zestiende-eeuwse rabbi en mysticus Isaac Luria (HaARI), die wel als de vader van de Kabbala wordt gezien. Ik hoop op een later moment meer over deze traditie te schrijven.
Zie Philo, Quaestiones in Genesim 4.177. Philo ziet de Bijbelse reisverhalen als een spirituele gids voor de gelovige. Hij stelt dat Egypte vertaald dient te worden als ‘benauwend’ en lijkt daarbij uit te gaan van een etymologisch verband tussen metsarim en mitsrajim. Volgens moderne standaarden is zo’n etymologie incorrect. Anderzijds had in de oudheid een etymologie meer exegetische en hermeneutische functie dan in de moderne taalkunde.
Wie echter stelt dat mitsrajim (primair) voor angstland staat, creëert een universeel beeld dat losstaat van de context van een specifieke tekst en losstaat van de rol van de interpreet. Dat doet trouwens niets af aan het idee dat in de Bijbelse verhalen geografie ook vaak theologie is en dat Egypte vaak meer is dan een geografische term. Het gevaar is echter dat men de context niet serieus neemt en een uit Exodus geconstrueerde visie (teruggaand op een onjuiste en een door de Bijbel níet gemaakte etymologie) tot universele visie verheft. Het kan dan de taak van de exegeet zijn om te protesteren. Niet om de vertolking ongedaan te maken, die is actueel en waardevol, ook niet om de dichter ongelijk te geven, die schept iets nieuws, maar wel om vertalen en vertolken te scheiden en de lezer en hoorder dat onderscheid te laten zien.
Contra Boer in noot 15. Wie wil betogen dat er geen of weinig culturele tradities achter het idee van een uittocht uit Egypte liggen en dat een hellenistische schrijver deze verhalen grotendeels heeft terug geprojecteerd op een concreet land, kan dit betoog niet staven met deze onjuiste etymologie. Mijns inziens is zo’n positie ook anderszins problematisch op basis van pre-exilische tradities uit Hosea en de Psalmen en het denken over cultural memory.
Met name Karel Deurloo heeft hier terecht op gewezen. In een eerder artikel in Met Andere Woorden liet ik zien dat profeten niet zomaar naar Betel trekken en dat ook werkwoorden als ‘afdalen’ (jarad) of ‘omhooggaan’ (alah) meer dan geografie bevatten. In dit geval is het echter de context die hier aanleiding toe geeft. Zie Robin ten Hoopen ‘Tweeënveertig “kinderen” en twee berinnen: de brute dood van de “kleine kwajongens” uit 2 Koningen 2: 23-25’ in: Met Andere Woorden 37/2 (mei 2018), 26-37.
Kortom: Egypte betekent niet ‘angstland’, staat niet primair voor angstland, en functioneert niet als universeel angstland. De interpretatie van mitsrajim als angstland gaat terug op een intertekstueel woordspel en een symbolische lezing van de geografische aanduiding Egypte. In de Nederlandse context is zij schatplichtig aan Willem Barnard die haar vond in de joodse traditie.
Zoals gezien heet Egypte nog steeds mitsr/matsr. Een vertaling van Egypte als angstland kan daarmee juist problematisch worden voor bijvoorbeeld een koptische christen die in het huidige Egypte leeft. Is het huidige Egypte voor Hebreeuwse oren nog altijd een angstland? Dat zal niemand beweren, maar de associatie kan wel gewekt worden.
Robin B. ten Hoopen MA is promovendus (AIO) aan de Protestantse Theologische Universiteit. Hij werkt aan een dissertatie over concepten van onsterfelijkheid in Genesis 2-3 en het Oude Nabije Oosten.
Bronvermelding
Robin ten Hoopen, ‘Egypte als angstland? Over een benauwende etymologie en een universele vertolking’ in: Met Andere Woorden 39/2 (oktober 2020), 56-67.
Beeld: Piramiden van Egypte, Philips Galle, naar Maarten van Heemskerck, 1572. Rijksstudio.
Geraadpleegde literatuur
- W. Barnard, Stille Omgang. Notities bij de lezing van de Schriften volgens een vroeg-middeleeuwse traditie, Brasschaat 1992.
- W. Barnard, Een winter met Leviticus, Zoetermeer 2006.
- Brown-Driver-Briggs Hebrew and English Lexicon (BDB).
- P.B. Hartog, Pesher and Hypomnema. A Comparison of Two Commentary Traditions from the Hellenistic-Roman Period, STDJ 121, Leiden 2017.
- Hebraisches und aramaisches Lexikon zum Alten Testament (HALAT).
- Hebrew and Aramaic Lexicon of the Old Testament (HALOT).
- Robin ten Hoopen ‘Tweeënveertig “kinderen” en twee berinnen: de brute dood van de “kleine kwajongens” uit 2 Koningen 2: 23-25’ in: Met Andere Woorden 37/2 (mei 2018), 26-37.
- Edward Lipinski, Semitic Languages. Outline of a Comparative Grammar, Second edition, OLA 80, Leuven 2001.
- Ad van Nieuwpoort & Joost Röselaers, ‘Paasverhaal toont juist nu visioen van betere wereld’, NRC 9 april 2020.
- Reallexikon der Assyriologie (RIA).
- T. Römer, ‘The Role of Egypt in the Formation of the Hebrew Bible’ in: JAEI 18 (2018), 63-70.
- Theologisches Worterbuch zum Alten Testament (ThWAT).