Jaap van Dorp en Marja Verburg
Op 9 april overleed op 89-jarige leeftijd Huub Oosterhuis. Zijn psalmbewerkingen verrasten, ontroerden en verwonderden. Een terugblik op hoe ze tot stand kwamen.
In 2011 verscheen een boek van Huub Oosterhuis genaamd 150 psalmen vrij. Het boek bood een Nederlandse bewerking van alle psalmen in de Hebreeuwse Bijbel. Maar het woord vrij in de titel wijst er al op dat het niet zomaar om een vertaling van het boek Psalmen gaat. ‘Al jaren had ik het gevoel dat ik dit moest doen, omdat die eerste vijftig psalmvertalingen uit 1967 nog te veel in kerktaal zijn geschreven’, zei Huub Oosterhuis tijdens het interview dat we in die tijd met hem hadden in De Nieuwe Liefde aan de Da Costakade in Amsterdam.
Vijftig psalmen
Toen duidelijk werd dat het tweede Vaticaanse concilie (oktober 1962-december 1965) zou besluiten dat de volkstaal in de liturgie moest worden ingevoerd, begon een groep theologen en dichters met een nieuwe vertaling van het boek Psalmen. Tot die groep behoorden naast Huub Oosterhuis ook Gerard Wijdeveld, Gabriël Smit, Tom Naastepad, Michel van der Plas, Pius Drijvers en Han Renckens. De eerste psalm die zij vertaalden, was Psalm 8. De vertaling daarvan was een moeizaam proces, dat maanden duurde. Om vlotter te kunnen werken, gingen Oosterhuis en Van der Plas samen verder. Ze kregen daarbij exegetische steun van Drijvers en Renckens. Met Renckens hadden ze eerst een exegetische bespreking van een psalm. Daarna leverde Drijvers een basisvertaling. Van iedere psalm werden vervolgens zo veel mogelijk Nederlandse vertalingen bestudeerd, ook die van Marnix van Sint Aldegonde en van Vondel. Ten slotte maakten Oosterhuis en Van der Plas de definitieve tekst.
Zo is tussen 1961 en 1967 de bundel Vijftig psalmen tot stand gekomen. Deze vijftig waren gekozen op bruikbaarheid in de liturgie, in allerlei type diensten, maar vooral ook in de eucharistieviering. Al bij het vertalen van een psalm letten Oosterhuis en Van der Plas op de zingbaarheid van de tekst. Bernard Huijbers werd ingeschakeld, en hij maakte er voortvarend melodieën bij. Bijvoorbeeld bij Psalm 126 en bij Psalm 8: ‘Heer onze Heer, hoe machtig is uw naam.’
De Katholieke Bijbelstichting (KBS) raakte door goede recensies van Kees Fens in het vertaalproject geïnteresseerd en wilde de psalmen opnemen in de nieuwe vertaling van het Oude Testament. Er werd druk gelegd op Oosterhuis, Van der Plas, Drijvers en Renckens om de overige honderd psalmen snel te vertalen. Maar Oosterhuis kwam daar door zijn drukke werkzaamheden niet aan toe. Hij kende Ida Gerhardt, kende haar vertaling in wording, en bracht de KBS met haar in contact. Vervolgens zijn de psalmen van Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde in de Willibrordeditie van 1975 opgenomen. Daardoor was er eigenlijk geen aanleiding meer voor Oosterhuis en Van der Plas om verder te werken aan de vertaling van de overige honderd psalmen.
Andere aanpak
In 1971 kwam Oosterhuis in contact met rabbijn Yehuda Aschkenasy en hij besloot bij hem te gaan ‘lernen’.
‘Het was voor mij een crisistijd, ik moest opnieuw bedenken hoe ik verder moest. Ik begon de Brechtliederen te bestuderen, las veel Vondelvertalingen, en ik liep iedere dinsdag met Aschkenasy mee aan de Katholieke Theologische Hogeschool aan de Keizersgracht. Aan het eind van mijn “lern”-tijd bij Aschkenasy dacht ik: Ik wil een psalm vertalen, één die we hebben overgeslagen bij de Vijftig psalmen, omdat ik die niet begreep: Psalm 14. “De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.” Ik dacht altijd dat die dwaas een of andere gesjochten filosoof was. Maar Ashekenasy legde mij uit wat dat betekent, wie die dwaas eigenlijk is. En wat dat betekent, dat je dat in je hart zegt: Er is geen God. Toen zei ik tegen hem: “Ik wil als afstudeerstuk een bewerking maken van Psalm 14, en dan moet jij die doorlichten op de oorspronkelijke bedoeling van de psalm. Ik wil weten of ik hem begrepen heb.”
Zo is die Psalm 14 ontstaan. Het is een strijdlied geworden:
Niksers, leeghoofden, goden
zijn het, levende doden
die zeggen:
jouw god is geen god
Deze Psalm 14 wordt ook wel de “Chili-psalm” genoemd. We waren in 1972 erg met Chili bezig, met het experiment van Allende. Dit was de eerste psalm die ik na de Vijftig psalmen maakte. Nu staat die in de bundel 150 psalmen vrij.’
Psalm 14 was in 1972 eigenlijk het begin van een heel nieuwe aanpak. Die hield in dat Oosterhuis het grote bijbelse verhaal in de psalmen probeerde te ontdekken. De meeste psalmen zijn liederen van de armen, de opgejaagden, de ontrechten. Hij wilde scherper de stem van het engagement, van de solidariteit in de psalmen laten horen. Naar zijn mening wordt die in een heleboel vertalingen wegvertaald. Hij vond dat er een psalmvertaling moest komen die de dingen scherper benoemde, zoals in Psalm 14.
‘Maar het was niet zo van: ik ga ermee verder, ik ga ervoor zitten en dan vertaal ik er een stuk of twintig. Nee, ik vond de psalmen soms moeilijk in te bedden in de geloofsvisie die wij tastend op het spoor waren. Ik vond ze af en toe ook vreselijk nationalistisch.
Het werken aan de psalmen heeft lange tijd stilgelegen. Voor mijn gevoel heb ik de bewerking pas in de jaren negentig weer goed opgepakt. In 1994 vertaalde ik Psalm 82, en ik herkende daarin een aantal actuele politieke noties. We kregen toen een paars kabinet, daar was ik heel erg tegen. Daar begint ook mijn kennismaking en vriendschap met Jan Marijnissen, die toen in de Tweede Kamer kwam. Die had besef van wat het neoliberale vrijmarktsysteem zou bewerkstelligen, de mammon van onze dagen. Ik herkende toen ineens Psalm 82:
In de vergaderzaal der goden
opgestaan
oog in oog met de opperwezens
staat Hij, die Ene
en spreekthoor zijn aanklacht:
“Hoe lang nog het recht geloochend,
Ploert en Schender begunstigd?
Doe recht de minste, het weeskind,
de arme, beroofde, vernederde.
Red hen die geen verweer hebben,
doe hen ontkomen
aan de hand van de schenders.”’
In diverse psalmen zien we het politieke engagement van Oosterhuis terugkomen. Een voorbeeld daarvan is ook een passage in zijn bewerking van Psalm 72:
Vrede de kopermijnen
vrede de olievelden
vrede de zwanenmeren
vrede de regenwouden
zou het worden godweet –
vrede de naam van die koning,
moge zijn koninkrijk bloeien,
vrede voor jou en voor jou
zou het worden en blijven
mensen tot rust gekomen
pleinen hemelse vrede,
amen zou het, ja amen.
Psalm 8
Een andere belangrijke aanleiding om het werk aan de psalmvertaling door te zetten, was het contact met prins Claus. Met hem heeft Oosterhuis veel over de psalmen gesproken.
‘Claus kwam uit de Duitse Lutherse kerk, waar het Oude Testament niet erg bekend was.
Hij was erg geïnteresseerd in ons bijbelproject “De hele Bijbel gelezen en uitgelegd”. Ons plan was om vóór het jaar 2000 de hele Bijbel in een vertaling voor te lezen. In anderhalf jaar tijd deden we Genesis en Exodus. We zijn tot en met 2 Koningen gekomen. Er werd voorgelezen door bekende acteurs als Petra Laseur en Hans Croiset en vele anderen, met een klein ensemble van muzikanten eromheen.
Dat waren mooie avonden, er kwamen in het begin driehonderd mensen op af. Later heb ik met prins Claus veel psalmen gelezen en besproken. Op een keer lazen we Psalm 8 uit de bundel Vijftig psalmen. “Heer onze Heer, hoe machtig is uw naam, allerwegen op aarde.” Toen ik dat had voorgelezen, zei hij: “Ja, ‘Heer onze Heer’, ‘machtig’, maar het blijft toch altijd: wie?” Dat vond ik mooi. Ik heb toen een bewerking van Psalm 8 gemaakt waarin de vraag “wie?” terugkomt. Die is nu in de nieuwe bundel opgenomen.’
Onbegonnen naam onnoembaar wie
laag of hoog in welke aarde-uithoek wie?
Hemel majesteitelijke mantel
fonkelende myriaden –
wie?
Die uit de mond van kinderen
een sterkte bouwt, een burcht van zangen
waar zij hun schenders ontkomen,
die.
Accenten leggen
Oosterhuis maakte bij het bewerken van de psalmen een extra vertaalslag, zodat bepaalde aspecten in de tekst dichterbij komen. Hij vond dat hij die vrijheid mocht nemen.
‘De psalmen zijn er in allerlei vertalingen. Daar kom ik niet aan. Daarom heb ik op enkele plaatsen in 150 psalmen vrij een fragment laten afdrukken uit de Statenvertaling. Om duidelijk te maken dat ik in die traditie sta, ook al werk ik niet meer letterlijk vanuit het Hebreeuws. Soms raadpleeg ik de Septuaginta. Mijn grote gids is André Chouraqui. Zijn bijbelvertaling is van een groot meesterschap, die zit heel dicht bij de bron. Maar ik gebruik ook Buber en Oussoren en de NBV. En dan probeer ik om mijn tekst te schrijven in de geest van dat letterlijke, en de belangrijkste accenten en beelden van de oorspronkelijke tekst te behouden. Dat lukt niet altijd, dat geef ik toe. Dat leidt misschien ook niet altijd tot de dichtbijheid en de verstaanbaarheid die ik graag wil.
Ik ben ervan overtuigd dat als je de psalmen nu aan mensen wilt aanreiken als troost en bemoediging, je een paar accenten heel duidelijk moet belichten. In Psalm 136 heb ik “Want eeuwig duurt zijn vriendschap (of: trouw)” weergegeven met: “Hij is vriend voor het leven.” Dat heb ik gekozen omdat dat een notie is die herkenbaar is.’
Godsbeeld
‘Vriendschap, ontferming, dat zijn de grote herkenningswoorden als het over God gaat in de psalmen. Niet die woedende God. In de derde strofe van Psalm 90 wordt een verschrikkelijk heftige God neergezet. In Vijftig psalmen vertaalden we nog: “Ja, door uw woede komen wij om (…) want gij herinnert u onze zonden.” Ik heb van Aschkenasy geleerd dat je die psalm in de context moet plaatsen van de Mozes-verhalen. Hoe God met Mozes omgaat, met name in Exodus 33 en 34, na het verhaal over het gouden kalf, waarin God zich als het ware laat bekeren. God wil het volk niet meer, maar Mozes krijgt hem om. Dan komt God met namen, die uitleg zijn van wat het betekent: “Ik-zal-zijn”, “Ik-zal-er-zijn-die-ik-ben”. Erbarmend, genadig, lankmoedig, rijk aan liefde, rijk aan trouw. Dát. Dat is het hoofdaccent.
In 150 psalmen vrij is Psalm 90 volkomen anders geworden. Er staat nu: “Gij laait, een verterend vuur / Gij houdt ons tegen uw licht / uw hartstocht is ons te machtig.” Ik denk dat het dat is. “Wij durven niet met u gaan, / Gij verblindt ons / temper uw Aanschijn.”’
‘Ik ben me er goed van bewust dat ik hier ingrijp in een godsbeeld, het beeld van de woedende god. Maar we hebben zo veel ellende beleefd aan het verhaal over die woedende god. Dat verhaal is niet de diepste laag in de bijbelverhalen. In de Bijbel zelf is er al geworsteld met dat probleem. Ook dat heb ik van Yehuda Aschkenasy geleerd. Die heeft me gewezen op David Flusser, een orthodoxe rabbijnse hoogleraar in Jeruzalem. Hij heeft een paar geniale essays geschreven over de omkeer van de perceptie van het Oude Testament in het jodendom zelf. Hij lokaliseert dat bij Jezus ben Sirach, 180 jaar voor onze jaartelling. Hij wijst erop dat Jezus ben Sirach de vertaling van het liefdesgebod van Leviticus 19 (Heb je naaste lief als jezelf) op grond van de mogelijkheden van het Hebreeuws heeft hertaald tot: “Heb liefde tot de mens die naast je is, die een mens is zoals jij.” Het is dan groter, wijder. Daarmee wordt dat liefdesgebod tot een gebod van universele solidariteit, van trouw en erbarmen. Dat noemt Flusser “de beweging van de humane gevoeligheid”. Hij wijst erop hoe die beweging weer terechtgekomen is in de evangeliën van Lucas en Matteüs, over de Vader in de hemel die zijn zon laat opgaan over goede én kwade mensen. Het hij-zij denken is losgelaten. Dat zou een paar eeuwen eerder ondenkbaar zijn geweest. Flusser noemt dat de oudste spiritualiteit van Europa. Hij zegt: “In dat klimaat is Jezus onderwezen, en Paulus.”’

Huub Oosterhuis. Foto: Sandra Haverman/NBG.
Psalm 21
Oosterhuis vertaalde altijd met de zekerheid dat er allerlei wetenschappelijk verantwoorde vertalingen bestaan; ieder kan kiezen wat hem of haar aanspreekt. Daardoor is er ook ruimte om te kiezen voor een andere invalshoek, voor iets nieuws.
‘Ik had vooral ménsen voor ogen: de radeloos afgevallen katholieken, die niet meer in die kerk konden. En ook een heleboel protestanten, die met de tale Kanaäns niet meer konden leven. De jongens die Maarten ’t Hart en Karel van het Reve hebben gelezen. Die denken dat God een sadistisch opperwezen is.
Van Psalm 21 heb ik twee versies gemaakt. Ze staan beide in 150 psalmen vrij. De eerste versie is een tekst waarin het godsbeeld van Maarten ’t Hart voorkomt, het godsbeeld van bijna iedereen. God is daar volgens de oorspronkelijke tekst de god van een koning, een nationalistische god. Die oorlogspsalmen zijn wel te verklaren, in de context van het hele joodse bijbelse verhaal, de koningen en zo. Maar de vraag is: Wat kunnen wíj daarmee? Ik heb ze dus vertaald vanuit het gezichtspunt van “vriend voor het leven”. Dat is ook iets wat ik vanuit het jodendom geleerd heb: Als je niet meer weet hoe het moet met dat boek, dan moet je terug naar het Woord ten Geleide, naar Genesis 1. Daar staat: “God sprak: licht!” Daarmee is het begonnen, dat is dus de leidraad. Je moet lezen vanuit “licht”, en niet vanuit “bloed” of “zonde”. Dus als je het niet meer weet, moet je in de Bijbel terug naar het begin, in het bewustzijn dat het jodendom dat ook altijd gedaan heeft, en nog doet.
Psalm 21 is voor mij een van de markantste in het hele psalmboek. Ik kon deze psalm niet overslaan. Maar ik verzet me er wel tegen, en ik heb er een andere tekst tegenin geschreven. Dat is Psalm 21 II geworden:
Ik lees en herlees dit lied.
Was dit de god onzer vaderen?
Mijn god is het niet meer.Luister, mijn zoon en mijn dochter:
zing dit liedje niet verder,
leer het je kinderen niet.Als er een god is?
Als er een god is,
is het een ander.Een die niet komt verdelgen
die geen vuurovens stookt
maar zijn geliefden levend
uit de vlammen bevrijdt.Niet van de machtigen
is Hij de god
maar van hun slaven
en prooien.Tot mijn grote geluk
heb ik Hem leren kennen.
Hij legde zijn hand op mijn hoofd.
Ik ga met Hem al een leven.Hij weet hoe verder,
ik niet.’
Vrijheid
Ook bij andere psalmen grijpt Oosterhuis in, gaat hij met de oorspronkelijke psalmdichter in debat.
‘Velen vinden Psalm 139 een prachtige psalm, die gaat over gekend worden. Maar bijna aan het slot van die psalm staat een strofe vol haat en wraak. Die heeft daar wel zijn functie, en in Vijftig psalmen staat die ook nog. Maar nu heb ik die strofe weggelaten. Dat is de vrijheid die ik genomen heb. Wie wil weten wat er in het Hebreeuws staat, pakt maar een andere, letterlijke vertaling. Er zijn er genoeg.
In Psalm 137 doe ik iets anders. Ook een mooi lied, maar met een gruwelijk einde. In Vijftig psalmen gaan de laatste regels over de verwoesting van Babel: “Ik zegen hem die jouw kinderen grijpt en te pletter slaat tegen de rotsen.” Die woorden laat ik niet weg, maar ik kies wel voor een andere, invoelende benadering aan het slot:
Vrouwe Babel, furieuze,
gezegend die jou zal vergelden.
Niets blijft er over van jou.
En als ze je kinderen grijpen
en te pletter slaan tegen de rotsen
wat zal je huilen.’
Psalm 119
Oosterhuis heeft zich ‘gek’ gewerkt aan Psalm 119. In 22 strofen van acht versregels en met vele variaties op het woord ‘wet’ leidt hij de lezer door de lange psalm. Hij schrijft in de toelichting achter in het boek: ‘Rederijkerskunst, verfijnd taalspel, 176 verzen lang – en omdat ieder vers uit twee regels bestaat, telt deze langste van de 150 psalmen 352 regels. Ik heb de alfabetische meestertruc niet toegepast (geen beginnen aan), maar wel de structuur van de zestien regels per strofe gehandhaafd.’
‘Ik heb willen laten zien dat die jongen die Psalm 119 schrijft, twijfelt – ook aan zichzelf twijfelt. Het is een herkenbaar verhaal. Daarom heb ik die strakke vorm aan het eind losgelaten. Ik laat de vorm los in strofe 20 en 22. In het slot van strofe 22 klinkt die worsteling zo:
Zal mijn ziel leven,
U zingen?Zal uw bestel
uw visioen mij – wat?
Ja, wát eigenlijk? Waar heb ik het nu over? Dat heeft Antoine Oomen zo meesterlijk op muziek gezet. Na “uw visioen mij” verstomt het koor ineens, het zingt dat streepje! En dan verder:
Ik dool maar rond
een blatend schaap.Zoek uw knecht
die nog geen dag
geen uur kan
zonder U.’
Lievelingspsalm
Gevraagd naar een psalm waaraan hij bijzonder gehecht is, zegt Oosterhuis zonder aarzelen: ‘Psalm 90. Omdat ik daar zo vreselijk mee getobd heb. Waar ik de woede verander in hartstocht. In de nieuwe bewerking van die psalm is te vinden wat het verschil is tussen Vijftig psalmen en 150 psalmen vrij. Dat verschil zit ’m in wat ik bij Yehuda Aschkenasy leerde. Wat ik nu geschreven heb, is dichterbij. Dichter bij mensen.’
Huub Oosterhuis, 150 psalmen vrij, Utrecht: Ten Have 2011 (ISBN 978 90 259 0110 3).
Dr. J. van Dorp en drs. M.E. Verburg werken respectievelijk als oudtestamenticus en neerlandicus bij het Nederlands Bijbelgenootschap.
Bronvermelding
Jaap van Dorp en Marja Verburg, ‘Dichter bij mensen. Psalmvertalingen van 1961 tot 2011. Interview met Huub Oosterhuis’ in: Met Andere Woorden 31/3 (september 2012), 29-38.