Matthijs de Jong
Het was een groot voorrecht om gedurende een aantal jaar intensief samen te werken met Jaap van Dorp. In de hoop iets van het plezier van onze samenwerking over te brengen en om Jaaps bijzondere verdiensten voor het bijbelvertaalwerk te illustreren, schets ik in deze bijdrage hoe de vertaling van Job 42:6 – een kernvers binnen het boek Job – in de Bijbel in Gewone Taal en in de NBV21 dankzij Jaaps inbreng een verrassende wending heeft genomen.
Hoe het begon
Op een middag in 2011 kwam Jaap mijn werkkamer binnen. Opgetogen las hij me enkele bladzijden voor uit Het boek Job in vorm van Jan Fokkelman. Het ging over Job 42:6. Het begon als volgt:
Weinig verzen in de Bijbel zijn zo gemaltraiteerd en vals weergegeven als vers 6 van Job 42. In vrijwel alle commentaren is een enorm gehannes te vinden met het A-colon, en de weergave van het B-colon was tot voor kort in alle vertalingen en commentaren misselijk makend, huilerig en laf.
Jan Fokkelman, Het Boek Job in vorm, 259-262. We hebben veel geleerd van Fokkelmans analyse van Job 42 en dit artikel maakt daar ook gebruik van. Tegelijk wil ik laten zien dat de nieuwe visie op Jobs ommekeer breed gedeeld is onder recente bijbelwetenschappers.
Ook in wat volgt gaat het er stevig aan toe en worden de bestaande vertalingen – ook die van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap – door de mangel gehaald. Maar bij ons overheerste vrolijkheid. We hadden beiden sterk het gevoel iets nieuws te leren. Alsof er een nieuwe deur naar het boek Job openging.
Het betrof deze zin: ‘al keen ’èm’as wenichamti ‘al ‘afar wa’efèr. Volgens een lange en wijdverbreide vertaaltraditie besluit Job hier zijn woorden met een schulderkenning en doet hij boete. Beschaamd buigt hij het hoofd. Veel vertalingen van Job 42:6 zitten op deze lijn:
Daarom verwerp ik mezelf en doe boete in stof en as.
Deze vertaling, die teruggaat op de Vulgata (idcirco ipse me reprehendo et ago paenitentiam in favilla et cinere), levert echter een probleem op. Binnen het geheel van het boek is het onlogisch dat Job schuld bekent. Hij heeft zijn onschuld al die tijd met verve verdedigd en zij die meer weten dan Job zelf (God, de verteller en de lezer) weten dat hij hierin gelijk heeft en zijn vrienden niet. Sterker nog, in het volgende vers (Job 42:7) wordt dit door God bevestigd. Deze zelfverwerping en boetedoening in vers 6 is problematisch.
We hebben sindsdien vaak over het boek Job gesproken – over het thema en de boodschap van het boek, en over deze vertaalkwestie in het bijzonder. Eerst in het kader van de Bijbel in Gewone Taal (BGT), daarna opnieuw voor de NBV21. Jaap nam hierin steeds het voortouw, en ik genoot van de rol van sparringpartner, die meedacht en literatuur aandroeg.
Bredere zoektocht
Om niet op één stem af te gaan zochten we de kwestie breed uit. We ontdekten dat de traditionele interpretatie van Job 42:6 sinds de tweede helft van de twintigste eeuw in toenemende mate ter discussie is komen te staan. Over het probleem zijn de meeste geleerden het wel eens: de traditionele weergave moet worden herzien, van schulderkenning en boetedoening van Jobs kant is hier geen sprake. Maar over de oplossing lopen de meningen uiteen.
Er zijn de afgelopen vijftig jaar sterk uiteenlopende voorstellen gedaan voor Job 42:6. Toch tekent zich een oplossing aan die brede steun geniet. We komen die op het spoor door de vier keuzemomenten in dit vers langs te lopen.
Zo troffen we bij John Curtis een woedende Job die God afwijst: ‘Therefore I feel loathing contempt and revulsion (toward you, O God), and I am sorry for frail man.’ En recent heeft Pieter van der Lugt voorgesteld dat niet Job, maar Gód de spreker is, die tot Job zegt: ‘Therefore, I reject my offensive attitude displayed in my preceding speeches and have compassion with you as my stubborn mortal creature.’
(1) ‘ik wijs af’
In het eerste versdeel staat de werkwoordsvorm ’èm’as. Vrijwel alle uitleggers zijn het erover eens dat we die vorm moeten afleiden van ma’as I, ‘afwijzen’, en niet van ma’as II, ‘wegsmelten’. Job zegt ‘ik wijs af’, ‘ik zie af van’, en het object blijft impliciet. Wat moeten we hier aanvullen? Het traditionele antwoord, ‘zichzelf’, wordt tegenwoordig door een zeer ruime meerderheid van de uitleggers afgewezen. Men is het erover eens dat we het geïmpliceerde object uit de context moeten afleiden en dan kom je uit bij Jobs zaak tegen God. Job wilde God ter verantwoording roepen, maar ziet nu in dat dit niet kan. Eigenlijk staat er in vers 6a min of meer hetzelfde als in vers 3b. Job is tot een beter inzicht gekomen en dus laat hij zijn eerdere, minder goede inzicht, los. Hoewel men dit verschillend verwoordt en accentueert, bestaat hierover feitelijk consensus: Job ziet af van verdere woorden die God ter verantwoording roepen. Een lastige vraag is hoe we dit vertalen. De vertaling die Fokkelman voorstelt, ‘ik kap ermee’ (zo ook De Boer en Schuman), klinkt uit Jobs mond wel érg onbehouwen. De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) heeft: ‘ik herroep mijn woorden’, maar dát is open voor misverstand. Job herroept immers niet zijn bewering onschuldig te zijn, wat hij doet is afzien van zijn aanklacht tegen God.
Dit onderdeel van de traditionele weergave kwam als eerste onder vuur te liggen. De NBG-vertaling 1951 laat dit al los. Voor een vroege weerlegging van ‘ik verafschuw mezelf’, zie het artikel van Kuyper. Van alle in dit paper genoemde auteurs is Fox de enige die ’èm’as opvat als ‘ik veracht mezelf’.
(2) ‘nu vind ik troost’
Met de werkwoordsvorm van het tweede deel, wenichamti, kun je meerdere kanten op. Algemeen wordt het hier gelezen als een nif‘al en dan betekent het ofwel ‘betreuren’, ‘berouw hebben’ ofwel ‘troost vinden’, ‘zich troosten’. De traditionele visie, ‘ik heb berouw’, heeft nog steeds verdedigers (Fox, Cho), maar verreweg de meeste auteurs beklemtonen dat Job hier een positieve uitspraak doet: hij is op een ander spoor gebracht, hij is op andere gedachten gekomen, hij heeft vrede met zijn situatie, hij voelt zich getroost, et cetera. Een belangrijk inzicht is dat ‘troost’/‘troosten’ een sleutelwoord in het boek Job is: nacham en afleidingen komen voor in Job 2:11, 6:10, 7:13, 15:11, 16:2, 21:2, 21:34, 29:25 en 42:11 (in de NBV ook telkens met ‘troost/troosten’ weergegeven). Het ligt voor de hand om Job 42:6 als moment in deze reeks te zien. Het is bovendien een betekenisvol motief: het is de vrienden niet gelukt om Job troost te bieden, maar God wél.
Tot onze verrassing vonden we de vertaling ‘ik ben getroost’ al in de vertaling van Gans uit 1952.
(3) Wat hoort bij wat?
De masoretische interpunctie scheidt het slot van het vers, ‘al ‘afar wa’efèr (‘op stof en as’), van de rest. Enkele recente uitleggers volgen die tekstindeling (Cherney, Kim), maar een grote meerderheid meent dat het voorzetsel ‘al hier in een vaste verbinding staat met het voorafgaande werkwoord. Nacham ‘al is inderdaad een vaste combinatie. Het is onwaarschijnlijk dat ‘op stof en as’ een eigenstandig zinnetje is. De optie die de NBV kiest (‘zittend op/in stof en as’), ligt dus onder vuur. Wát nacham ‘al hier betekent, is voer voor discussie, omdat de invulling van nacham (zie hierboven) en die van ‘stof en as’ (zie hieronder) nogal uiteenloopt, maar dát deze elementen verbonden moeten worden, is een visie die breed gedragen wordt. Een van de eersten die betoogden dat nacham nif‘al + ‘al op te vatten is als ‘zich laten troosten over’ of ‘getroost zijn over’ was De Boer, en in de afgelopen decennia zijn velen hem hierin gevolgd (Fokkelman, Clines, Ho, Dale Patrick, Van der Lugt, Van Wolde, Schuman, en anderen). Teksten waarin de combinatie nacham nif‘al + ‘al in een vergelijkbare betekenis voorkomt, zijn Jesaja 57:6, ‘Zou Ik daar vrede mee hebben?’ (NBV21); Jeremia 31:15, ‘Rachel weigert zich te laten troosten over haar kinderen’ (letterlijke vertaling); Ezechiël 14:22, ‘zullen jullie je verzoenen met het lot dat Jeruzalem heeft getroffen’ (NBV/NBV21); Ezechiël 32:31, ‘dat zal hem [de farao] troost geven voor [lett. hij zal getroost zijn over] het verlies van zijn hele volk’ (NBV/NBV21).
(4) (Over) stof en as
De laatste vraag: waarover is Job getroost? Wat wordt bedoeld met ‘stof en as’? Een tijdlang was de opvatting populair dat ‘stof en as’ staat voor de rouw die Job onderging: nu hij daarover getroost is, kan hij het rouwen achter zich laten (De Boer, Dale Patrick, Habel). Deze opvatting is echter ook weer onderuitgehaald: er is te weinig aanleiding om de (metaforische) aanduiding ‘stof en as’ op te vatten als ‘(uitingen van) rouw’ (zie bijvoorbeeld Cherney, Van der Lugt). De uitdrukking ‘stof en as’ komt verder alleen voor in Genesis 18:27, Job 30:19b, Sirach 10:9 (ms. A) en Sirach 40:3 (ms. B). In Genesis 18:27 is ‘stof en as’ wat een mens is tegenover God (idem voor de plaatsen in Sirach) en in Job 30:19 beschrijft ‘stof en as’ Jobs deplorabele toestand. Als je Job 42:6 uitlegt met behulp van Job 30:19, spreekt Job uit getroost te zijn over zijn ellendige situatie. Als je het breder neemt en vanuit Genesis en Sirach de associatie ‘menselijke kleinheid tegenover God’ meeneemt, zegt Job: ik heb er vrede mee ‘stof en as’ te zijn, een klein mens die voor zijn lijden God niet ter verantwoording kan roepen.
Vgl. ook Sirach 17:32b (Septuaginta).
Uitkomst
De hierboven beschreven keuzemomenten leveren de volgende uitkomst op. Job zegt in zijn slotwoord: daarom leg ik mijn aanklacht tegen God terzijde; nu vind ik troost voor mijn leven vol lijden. Dit is een breed gedeelde positie. Behalve bij Fokkelman treffen we haar, geheel of gedeeltelijk, aan bij Ina Willi-Plein, David O’Connor, Thomas Krüger, J. Gerald Janzen, Carol Newsom, Andrew Prideaux en Hans Debel. We hebben geen ander voorstel gevonden in de literatuur dat vergelijkbare brede steun geniet. Job 42:6 illustreert een ommekeer bij Job. Job verlaat het oude spoor – zijn aanklacht tegen God – want hij is op een nieuw spoor gezet: hij vindt troost over zijn leven vol lijden. Zijn ellendige situatie is niet opgeheven en tegelijk is alles anders. Het is duidelijk dat deze ommekeer volgt uit wat God hem heeft laten zien (Job 38-41). Wat heeft Job daaruit geleerd? Allereerst dat een mens geen zaak kan voeren tegen God over diens bestuur. Job kan geen geldig getuigenis tegen Gods bestuur op tafel leggen, want, zo blijkt uit Gods rede, de getuige (Job) was niet aanwezig op het beslissende moment: toen God hemel en aarde maakte en alles ordende volgens zijn raadsbesluit. Jobs zaak tegen God loopt niet alleen dood: die zaak raakt ook kant noch wal. Wat dit betreft, zo realiseert Job zich, past hem alleen maar zwijgen.
Maar belangrijker nog is het positieve inzicht dat hij opdoet. God heeft hem inzicht gegeven in zijn orde. Daaruit leert Job dat zijn onschuldig lijden niet betekent dat God als bestuurder faalt of zich onheus opstelt als zijn vijand. Jobs onschuld en zijn vertrouwen in God als schepper en bestuurder kunnen naast elkaar bestaan. Er is lijden dat geen straf is. Het kwaad heeft meer ruimte dan een rechttoe-rechtaan vergeldingsleer sluitend krijgt. Het ergste van Jobs lijden was dat hij zijn vertrouwen in God was kwijtgeraakt. Nog altijd is zijn leven niet verbeterd, zijn situatie nog even ellendig. Maar tegelijk is alles anders. Want hij heeft God terug.
Job 42:6 in BGT en NBV21
Tot slot de vertaling. Het vinden van een geslaagde formulering bleek verre van eenvoudig. Dat Job afziet van zijn aanklacht tegen God is helder – maar hoe zeg je dat kort en bondig en met de juiste toon? Allerlei opties zijn uitgeprobeerd (‘daarom laat ik mijn zaak rusten’; ‘daarom zie ik af van nog meer woorden’, et cetera). Uiteindelijk bleek een vertaling met ‘zwijgen’ het sterkste resultaat op te leveren.
In de tweede stiche zou je kunnen denken aan ‘vrede hebben met’, of ‘zich verzoenen met’ of ‘troost vinden voor’ zijn ellendige situatie. Omdat ‘troost(en)’ in Job een motiefwoord is, sluiten we daar in de vertaling bij aan. En omdat ‘getroost zijn over’ geen goed Nederlands is, kiezen we voor ‘troost vinden voor’. Het verschil tussen BGT en NBV21 zit vooral in de zinslengte en in de woordenschat (‘moeilijke leven’ versus ‘kommervol bestaan’).
4-6U zei: ‘Luister naar wat ik te zeggen heb.
Ik ga je vragen stellen
en jij moet antwoord geven.’
Maar ik zwijg verder.
Want vroeger kende ik u alleen uit verhalen van anderen,
maar nu heb ik u zelf gezien.
Nu heb ik troost gevonden voor mijn moeilijke leven.’
6Daarom zal ik verder zwijgen,
nu vind ik troost voor mijn kommervol bestaan.’
Er zou over dit vers nog veel meer te schrijven zijn, maar het is tijd om af te sluiten. Job 42:6 is een mooi voorbeeld van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht dat doordringt in de bijbelvertalingen. Het is voor een groot deel te danken aan Jaap van Dorp dat de troost van Job een plek heeft gekregen in enkele veelgebruikte recente Nederlandse vertalingen. Het is mijn overtuiging dat we hiermee een stap dichter komen bij de boodschap die in het boek Job verscholen ligt. En het is een prachtig voorbeeld van de grote toewijding en kennis van zaken waarmee Jaap gedurende vele jaren heeft bijgedragen aan de vertaalprojecten van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
Dr. Matthijs J. de Jong is Hoofd Vertalen bij het Nederlands- Vlaams Bijbelgenootschap te Haarlem.
Bronvermelding
Matthijs de Jong, ‘De troost van Job. Een nieuwe vertaling van Job 42:6’ in: Cor Hoogerwerf, Mirjam van der Vorm-Croughs en Matthijs de Jong (red.), Vertalen is verrassen. Nieuwe vensters op Bijbelse teksten, Haarlem/Antwerpen 2022, 191-202.
Literatuur
- Piet A.H. de Boer, ‘Haalt Job bakzeil? (42:6)’ in: Nederlands Theologisch Tijdschrift 31 (1977), 181-194.
- Kenneth A. Cherney, Jr., ‘Exegetical Brief: Did Job “Repent”? (42:6)’ in: Wisconsin Lutheran Quarterly 109/2 (2012), 132-137.
- Paul K.-K. Cho, ‘Job the Penitent. Whether and Why Job Repents (Job 42:6)’ in: John Ahn (ed.), Landscapes of Korean and Korean American Biblical Interpretation, Atlanta 2019, 145-173.
- David J.A. Clines, Job 38-42, Word Biblical Commentary 18B, Grand Rapids, Michigan, 2015.
- John B. Curtis, ‘On Job’s Response to Yahweh’ in: Journal of Biblical Literature 98/4 (1979), 497-511.
- Thomas F. Dailey, ‘And Yet He Repents – On Job 42,6’ in: Zeitschrift fur die Alttestamentliche Wissenschaft 105 (1993), 205-209.
- Hans Debel, ‘Van spijt geen spoor. Het laatste hoofdstuk van Job in zijn context’ in: Ezra. Bijbels tijdschrift 44 (december 2019), 97-112.
- Hans Debel, ‘Een ommekeer voor de ommekeer van Job’ in: Met Andere Woorden 40/2 (2021), 43-41.
- Jan P. Fokkelman, Het Boek Job in Vorm, Amsterdam 2009.
- Michael Fox, ‘God’s Answer and Job’s Response’ in: Biblica 94 (2013), 1-23.
- A. Gans, Job, vertaald en ingeleid, Leiden 1952.
- Norman C. Habel, The Book of Job, The Old Testament Library, Philadelphia 1985 (relevant: 575-576).
- Edward Ho, ‘Job’s Anticipation of Death in Job 42:6’ in: Proceedings Eastern Great Lakes and Midwest Biblical Societies 27 (2007), 31-45.
- J. Gerald Janzen, At the Scent of Water. The Ground of Hope in the Book of Job, Grand Rapids, Michigan, 2009 (relevant: 108-110).
- Sungjin Kim, The Indentity of the Spirit (ruah) in Eliphaz’ Vision (Job 4:12-21) and Its Significance for Understanding the Book of Job, Dissertation presented to the faculty of the Southern Baptist Theological Seminary, Louisville, Kentucky, 2017 (relevant: 182-187).
- Thomas Krüger, ‘Did Job Repent?’ in: Thomas Krüger e.a. (red.), Das Buch Hiob und seine Interpretationen. Beiträge zum Hiob-Symposium auf dem Monte Verità vom 14.-19. August 2005, Zürich 2007, 217-229.
- Lester J. Kuyper, ‘The Repentance of Job’ in: Vetus Testamentum 9/1 (1959), 91-94.
- Pieter van der Lugt, ‘Who Changes His Mind about Dust and Ashes? The Rhetorical Structure of Job 42:2-6’ in: Vetus Testamentum 64 (2014), 623-639.
- William Morrow, ‘Consolation, Rejection, and Repentance in Job 42:6’ in: Journal of Biblical Literature 105/2 (1986), 211-225.
- Charles Muenchow, ‘Dust and Dirt in Job 42:6’ in: Journal of Biblical Literature 108/4 (1989), 597-611.
- Carol A. Newsom, The book of Job. A Contest of Moral Imaginations, Oxford 2003.
- David J. O’Connor, ‘The Comforting of Job’ in: Irish Theological Quarterly 53 (1987), 245-257.
- Robert F. O’Rourke, ‘Job’s Final Response. A cultural Interpretation’ in: Journal of Theta Alpha Kappa 30 (2006), 58-71.
- Dale Patrick, ‘The Translation of Job 42:6’ in: Vetus Testamentum 26 (1976), 369-371.
- Andrew Prideaux, ‘The Repentance of Job in 42:1-6. Another Look at a Perplexing Text’ in: Reformed Theological Review 70/1 (2011), 26-36.
- Niek Schuman, ‘Jobs laatste reactie als nieuw begin’ in: Bettine Siertsema (red.), Job: Steen des aanstoots? Kampen 1996, 36-48.
- David L. Thompson, ‘Yet Another Try on Job 42:6’ in: The Asbury Journal 72/2 (2017), 133-142.
- Ina Willi-Plein, ‘Hiobs Widerruf? – Eine Untersuchung der Wurzel NHM und ihrer erzähltechnischen Funktion im Hiobbuch’ in: A. Rofé & Y. Zakovitch (red.), Essays on the Bible and the Ancient World. FS I.L Seeligmann, deel 3: Non-Hebrew Section, Jerusalem 1983, 273-289.
- Ellen van Wolde, ‘Job 42,1-6: The Reversal of Job’ in: W.A.M. Beuken (red.), The Book of Job, Bibliotheca Ephemeridum Theologicarum Lovaniensium 114, Leuven 1994, 223-250.