Marjo Korpel
Lange tijd is het boek Ruth gelezen als een oud verhaal uit de vroege koningentijd. In oudere Bijbelcommentaren en op Bijbelwebsites is die opvatting vaak te vinden. In onze tijd zijn er nieuwe visies opgekomen over de betekenis en de datering.
Samenvatting Op het eerste gezicht is Ruth een romantisch verhaal over een familie in het oude Israël, maar veel uitleggers zien er méér in. In dit artikel passeert een aantal visies de revue, vanaf de vroege kerk tot de moderne exegese. Hedendaags onderzoek laat zien dat het boek Ruth verband houdt met Israëls situatie na de ballingschap. Dit ‘kleine verhaal’ verwijst naar het ‘grote verhaal’, over Sion als berooide weduwe (Naomi), de hoop op Gods reddende ingrijpen (Boaz) en een nieuwe toekomst voor het volk (Ruth). Zo gelezen is het boek Ruth bovenal een boek van hoop en verwachting. |
Webinarserie over Ruth
Tussen 9 mei en 13 juni 2022 organiseert het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap een wekelijks online webinar voor voorgangers en theologen met als thema Met Ruth op weg naar Pinksteren. Deelname is gratis. Lees hier meer over deze webinarserie. U kunt u hier aanmelden.
De enige bedoeling van het boekje Ruth zou – volgens de traditionele visie – geweest zijn om te laten zien dat Gods plan soms anders loopt dan mensen denken, maar dat groot verdriet uiteindelijk op iets ongedacht groots kan uitlopen, namelijk het huis van David.
Dat het boek Ruth enkel een romantisch verhaal zou zijn geweest zou wel erg mager zijn, ook al loopt het verhaal dan uit op de stamboom van David. Het is dus niet zo vreemd dat Bijbelonderzoekers op zoek gingen naar een diepere betekenis van het boek Ruth en naar mogelijke aanknopingspunten voor de datering ervan.
Zo bijv. R.M. Hals, The Theology of the Book of Ruth, Philadelphia 1969, 2, die stelt dat het wel dubieus is dat zo’n mooi verhaal zonder enige verdere bedoeling in de canon zou zijn opgenomen.
Inmiddels lopen de dateringen uiteen van heel vroeg in de koningentijd (tiende eeuw v.Chr.) tot kort na de ballingschap (vijfde eeuw v.Chr.) of zelfs ver na de ballingschap (tweede eeuw v.Chr.), waarbij ook betekenis en bedoeling van het boek verschillen: ofwel een verdediging van het huis van David, ofwel een verdediging van huwelijken met buitenlandse vrouwen gericht tegen de strenge regels van Ezra en Nehemia, ofwel gericht tegen de messiaanse visie van de Hasmoneeën.
E. Zenger, Das Buch Ruth, Zürich 1992, 28.
Het boek Ruth in de vroege kerk
In de tijd van de vroege kerk wordt de Moabitische Ruth gezien als een type van de kerk, vanwege haar belijdenis (Ruth 1:16). Zo stelt aartsbisschop Isidorus van Sevilla (560-636) dat de kerk net als Ruth geroepen werd uit de heidenen en zelfs bereid was te lijden en sterven voor haar geloof. Isidorus richt zich ook op de naamloze eerste losser (Ruth 4:1-6) en ziet in hem een voorafschaduwing van Johannes de Doper, die ook van zichzelf af wees naar de ware bruidegom, Christus. Zo leest Isidorus het boek Ruth als een soort messiaanse profetie. Ambrosius (omstreeks 340-397) schrijft dat Ruth toetrad tot de kerk en tot het volk Israël en daarom gerekend moet worden tot een van de grootste dienaren van God.
J.R. Franke, Joshua, Judges, Ruth, 1-2 Samuel, Downers Grove 2005, 188-190.
Franke, 184.
16Maar Ruth antwoordde: ‘Vraag me toch niet langer u te verlaten en terug te gaan, weg van u. Waar u gaat, zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.
1Boaz was intussen naar de poort gegaan en daar gaan zitten. Toen kwam de man voorbij over wie hij gesproken had – zijn naam is niet van belang – en hij zei: ‘Kom hier even bij me zitten.’ De man deed wat hem gevraagd werd. 2Ook vroeg Boaz tien stadsoudsten plaats te nemen, en ook zij gingen zitten. 3Toen zei hij tegen de man die ook als losser kon optreden: ‘Het stuk land van onze broeder Elimelech wordt door Naomi, die teruggekeerd is uit Moab, verkocht. 4Ik meen dan ook u het volgende te moeten meedelen: U kunt het stuk land kopen ten overstaan van de hier aanwezigen en ten overstaan van de oudsten van het volk. Als u van plan bent uw rechten als losser te doen gelden kunt u dat doen, zo niet, dan moet u mij dat laten weten. U bent de eerste die hiervoor in aanmerking komt, en ik kom na u.’ ‘Ik zal mijn rechten doen gelden,’ zei de man. 5Daarop zei Boaz: ‘Wanneer u het stuk land koopt van Naomi, koopt u het ook van Ruth, de weduwe uit Moab, en zal de naam van haar overleden man voortleven op zijn land.’ 6Toen zei de man: ‘Dan kan ik mijn rechten niet doen gelden, want dat zou ten koste gaan van mijn eigen familiebezit. Neemt u het maar van mij over, want ik kan me dat niet veroorloven.
Gregorius de Grote (540-604) betrekt de tekst van Ruth op zichzelf. Wanneer hij geroepen wordt om paus te worden schrijft hij in een brief aan ene Narses hoe ongeschikt hij is, omdat hij als het ware ‘al zijn kinderen heeft verloren’ en in een soort ‘ballingschap’ verkeert. Daarmee doelt hij op zijn daden van rechtvaardigheid die hij door aardse zorgen is kwijtgeraakt en dat God hem zou moeten troosten maar hem verlaten heeft (Klaagliederen 1:16). ‘Noem mij daarom geen Naomi, de mooie, maar Mara, verbitterde,’ zo schrijft hij. In de tijd dat hij onverwacht geroepen werd als opvolger van paus Pelagius II, heerste de pest en stierven velen daaraan. Een van de eerste doden was Pelagius II. Opmerkelijk is hoe Gregorius in zijn brief zijn verdriet vergelijkt met zowel het lot van Naomi als ook dat van de inwoners van Jeruzalem na de verwoesting door de Babyloniërs (Klaagliederen).
16Hierom ween ik, hierom baden mijn ogen in tranen.
Oneindig ver weg is mijn trooster, die mij levenskracht geeft.
Mijn kinderen zijn verbrijzeld, want groot was de overmacht van de vijand.
P. Schaff, & H. Wace (eds.), A Select Library of Nicene and Post-Nicene Fathers, Second Series, vol. 12, New York 1895, 76 (https://archive.org/details/selectlibraryofn12scha/page/76/mode/2up [geraadpleegd 07-03-2022]).
De klassieke christelijke allegorische uitleg van het boek Ruth, waarbij Boaz rechtstreeks gelezen wordt als type van Christus, wordt tegenwoordig eigenlijk niet meer gehanteerd. Er is in brede kring nu veel meer aandacht voor de eigen betekenis van het Oude Testament, geschreven lang voor de geboorte van Christus. Dan is alleen de vraag wat de betekenis van het boek dan wel is en waarom het verhaal van Ruth in de Bijbel is gekomen.
Een romantisch verhaal uit de koningentijd?
In de afgelopen twee eeuwen liepen de visies op de ontstaanstijd en bedoeling van het boek Ruth nogal uiteen. Eind negentiende eeuw zag men het boek Ruth als een boek uit de vroege koningentijd, als steun voor het koningshuis van David. Begin twintigste eeuw wijzigde de visie van de meeste geleerden naar een datering kort na het einde van de ballingschap (zesde-vijfde eeuw v.Chr.), en werd Ruth beschouwd als tegengeluid tegen de strenge huwelijksregels van Ezra en Nehemia. De Duitse geleerde Hermann Gunkel meende dat zulk onderzoek naar de bedoeling van het boek Ruth zinloos is. Volgens hem heeft het boek helemaal geen specifieke diepere bedoeling. Geleerden, zo schrijft hij, hebben ‘niets beters te doen dan maar te blijven zoeken naar een verborgen bedoeling’, terwijl een kind dit verhaal kan begrijpen. Behalve al die geleerden die door hun voortgaande onderzoek ‘het mooie verhaal afschuwelijk misbruikt hebben’.
H. Gunkel, Reden und Aufsätze, Göttingen 1913, 65-92, m.n. 89: ‘Eine
“Tendenz” hat die Geschichte überhaupt nicht.’
Gunkel, Reden und Aufsätze, 88: ‘So haben die Forscher nach einer verborgenen “Tendenz” gesucht und dadurch – so sind wir überzeugt – die reizende Erzählung grausam mishandelt.’
Vanaf 1960 komt er veel aandacht voor de literaire structuur van het boek Ruth. Dat leidt ertoe dat ook de theologische betekenis en bedoeling meer centraal komen te staan, en zo komt men terug op de gedachte dat Ruth een polemiek zou zijn tegen Ezra en Nehemia. De verwijzing naar David en zijn stamboom wordt vanuit de literaire vorm bezien zelfs weer bepalend voor de uitleg. Nu is het de Amerikaan John Collins, die als een Gunkel redivivus kritiek heeft op elke poging om het boek te dateren en betekenis te geven. Want, zo zegt hij, als we het boek Ruth alleen zien als politieke propaganda ofwel voor David (vroege koningstijd) ofwel tegen Ezra (kort na de ballingschap) doen we geen recht aan ‘dit ontroerende, menselijke verhaal’. Toch wordt ondanks de kritiek van Gunkel en Collins in elk overzichtsartikel over het boek Ruth tegenwoordig wel een paragraaf opgenomen over de datering en bedoeling ervan. Thema’s zijn dan vooral de blijvende liefde en trouw van de hoofdrolspelers en het thema van Gods voorzienigheid, uitgevoerd door mensen.
Enige voorbeelden: S. Bertman, ‘Symmetrical Design in the Book of Ruth’ in: Journal of Biblical Literature 86 (1965), 165-168; L. Hongisto, ‘Literary Structure and Theology in the Book of Ruth’ in: Andrews University Seminary Studies 23 (1985), 19-28; M. Gow, The Book of Ruth. Its Structure, Theme and Purpose, Leicester 1992; M.C.A. Korpel, The Structure of the Book of Ruth (Pericope, 2), Assen 2001; J.A. Gladson, The Five Exotic Scrolls of the Hebrew Bible. The Prominence, Literary Structure, and Liturgical Significance of the Megilloth, Kewiston 2009, 133-142, die schrijft: ‘De literaire structuur en de kunstzinnige vorm van Ruth is zonder twijfel een van de redenen voor de enorme populariteit van het boekje door de eeuwen heen.’
O.a. Hals, Theology; Hongisto, ‘Literary Structure and Theology in the Book of Ruth’; W.S. Prinsloo, ‘The Theology of the Book of Ruth’ in: Vetus Testamentum 30 (1980), 330-341; Gow, The Book of Ruth.
Gow, The Book of Ruth, 207-210, die zelfs suggereert dat de profeet Natan de schrijver geweest kan zijn.
J.J. Collins, Introduction to the Hebrew Bible, Minneapolis 2004, 533.

Ruth. Lithografie van Louis Devedeux uit Woman in Sacred History van Harriët Beecher Stowe, 1874.
Foto: NBG/Sandra Haverman
Het boek Ruth als kritiek op Ezra?
Het begin van het boek Ruth is verre van romantisch en lijkt eerder een tragisch verhaal over verkeerde menselijke beslissingen. De Joodse Targoem (een vroege Aramese Bijbelvertaling) stelt al dat het sterven van de twee zonen van Naomi, Machlon en Kiljon, gezien moet worden als Gods straf voor hun huwelijk met een Moabitische vrouw. De Joodse Midrasj (de uitleg van de Bijbel door vroege joodse rabbijnen) legt uit dat in de voorafgaande tien jaren God uiteraard al voorzichtige straffen zal hebben toegepast, net als bij Job, al staat dat niet in de Bijbel. Zoals het afnemen van dieren en het afnemen van een huis. Als dat geen resultaat heeft, sterven zij ten slotte ook, net als hun vader. Volgens de Targoem sterven de twee zelfs in ‘verontreinigd’ land. Een toevoeging die sterk lijkt op wat Ezra zegt, verwijzend naar vroeger tijd: ‘Het land dat jullie binnengaan en in bezit nemen is een verontreinigd land’ (Ezra 9:11).
De schrijver van het boek Ruth was zelf ook al niet zo positief over de tocht naar Moab en de huwelijken met buitenlandse vrouwen. Zo geeft hij de twee zonen duidelijk spotnamen: Machlon en Kiljon, die niet anders betekenen dan ‘ziek, zwak en misselijk’, waarmee de schrijver minstens enige afkeuring laat zien over het gedrag van de twee mannen. Vervolgens beschrijft hij in een paar woorden tien jaar, zonder verdere inhoud en sluit dat kort af met: Toen ‘stierven ook Machlon en Kiljon’ (Ruth 1:5). Alsof het te verwachten was. Bovendien blijken de twee kinderloos gestorven. Dat werd gezien als straf van God, want de kinderzegen komt van God.
Zo o.a. ook J.A. Dearman, Chapter ‘Characters in the Book of Ruth’ in: J.A. Dearman, Reading Hebrew Bible Narratives, Oxford 2018, 59-75.
Ruth 1:16 is een opmerkelijk lang vers en de korte geloofsbelijdenis van Ruth (‘uw volk is mijn volk, uw God is mijn God’) sluit niet echt aan bij wat Ruth ervoor en erna zegt. Vermoedelijk beloofde Ruth dat ze met Naomi mee zou gaan, met haar zou overnachten en bij haar begraven zou willen worden, en bekrachtigde zij dit door de HEER aan te roepen (Ruth 1:17). Precies zo doet ook de vreemdeling Ittai als hij David belooft met hem mee te gaan wanneer David hem aanspoort terug te keren naar zijn eigen land (2 Samuel 15:21). Ruths geloofsbelijdenis lijkt later te zijn toegevoegd, toen het boek al geschreven was, om het te laten passen bij de strenge regels van Ezra en Nehemia. De belijdenis dient om te laten zien dat een buitenlandse vrouw alleen onder strenge voorwaarden met een Joodse man kan trouwen. In de Targoem wordt het zo uitgelegd dat Ruth tegen Naomi zou zeggen dat ze als een proseliet (bekeerling tot het Jodendom) wil toetreden tot de Joodse gemeenschap. Naomi somt dan allemaal geboden op waaraan Ruth moet voldoen, en vers 16 en 17 zijn dan haar antwoorden. Maar de eerste keer dat er sprake is van vrouwelijke proselieten is pas in de eerste eeuw v.Chr.
Zie hiervoor M.C.A. Korpel, 88-90.
P.F. Stuehrenberg, ‘Proselyte’ in: Anchor Bible Dictionary, deel 5, New York, 1992, 503-505; I. Levinskaya, ‘Proselyte’ in: New Interpreter’s Dictionary of the Bible, deel 4, Nashville 2009, 648-649, beide met verwijzingen.
15‘Kijk, je schoonzus gaat terug naar haar volk en haar god,’ zei Naomi, ‘ga haar toch achterna!’ 16Maar Ruth antwoordde: ‘Vraag me toch niet langer u te verlaten en terug te gaan, weg van u. Waar u gaat, zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. 17Waar u sterft, zal ook ik sterven, en daar zal ik begraven worden. Alleen de dood zal mij van u scheiden, en anders mag de HEER met mij doen wat Hij wil!’
21Maar Ittai antwoordde: ‘Zo waar de HEER leeft, en zo waar u leeft, mijn heer en koning, ik zal u volgen waar u ook gaat, in leven of dood.’
De schrijver Flavius Josephus (ongeveer 37-100 n.Chr.) die in zijn geschrift De Oude Geschiedenis van de Joden vrijwel het hele boek Ruth navertelt, lijkt nog geen belijdenis van Ruth te kennen als hij Ruth 1:14-17 beschrijft: ‘Orpa bleef daar, maar omdat Naomi niet in staat was Ruth over te halen ook daar te blijven, nam ze haar mee, want zij wilde in haar lot delen, wat het ook zou zijn.’ Dat komt dicht bij de Bijbelse tekst over het gaan, overnachten, sterven en begraven worden, maar niet bij een geloofskeuze voor een andere God. Het is daarom goed mogelijk dat Josephus de tekst zoals we die nu kennen zo nog niet gekend heeft. Nu spreekt Josephus zelden over God en stond hij afwijzend tegenover proselieten, maar via dit verhaal wil hij Gods grote macht laten zien, waardoor Hij mensen van gewone komaf zo kon verheffen tot grote waardigheid en luister, waaruit dan zelfs David voortkomt. Wat zou dan mooier geweest zijn dan een Moabitische die kiest voor die God?
Flavius Josephus, Antiquitates Judaicae 5.318-337, zie m.n. 322.

Ruth op den Akker van Booz, uit: Oud- en Nieuw Testament, met platen naar Julius Schnorr von Carolsfeld, Rotterdam 1875.
Foto: NBG/Sandra Haverman
Hoop en verlossing in de ballingschap?
Tegenwoordig dateren de meeste commentatoren het boek Ruth kort na de ballingschap, maar wat de bedoeling van het boek betreft lopen de meningen uiteen. Er is een breed gedeeld argument voor een late datering vanwege de vele verwijzingen naar oudere teksten zoals de aartsvaderverhalen en de wetten in Deuteronomium. Die verwijzingen zijn zo duidelijk dat aangenomen moet worden dat de boeken Genesis en Deuteronomium min of meer vaste vorm hadden toen het boek Ruth geschreven werd. Ook zijn er veel overeenkomsten met profetenteksten als van Jesaja en Jeremia en het boek Klaagliederen, specifieke teksten uit de tijd van de ballingschap.
Zenger, Das Buch Ruth, 10-14 en 56-57; J. Schipper, Ruth. A New Translation with Introduction and Commentary, New Haven 2016, 20. Verwijzingen naar vroege aartsvaderverhalen in Ruth zijn o.a. te vinden bij K. Nielsen, Ruth. A Commentary, Louisville 1997, 12-17; Y. Ziegler, Ruth. From Alienation to Monarchy, Jerusalem 2015, 59-73.
Onder anderen genoemd door K. Deurloo & C. van Duin, Beter dan zeven zonen. De feestrol Rut als messiaanse verwijzing, Baarn 1996, 57-60; C. Frevel, Das Buch Rut, Stuttgart 1992, 39; K.A.D. Smelik, Ruth, Kampen 2000, 22-33; I. Fischer, Rut, Freiburg 2001, 215.
Kenmerkend voor het boek Ruth is het begrip losserschap (Hebreeuws ga’al). Het werkwoord komt relatief vaak voor in twee Bijbelboeken, namelijk Leviticus (15x) en Numeri (7x) en wel in wetsteksten. Meestal in de zin van ‘bloedwreker’ voor de familie. Daarnaast komt het voor in Jesaja (24x) voor God als (ver)losser van Israël en voor de Israëlieten als door God verlosten. In het algemeen duidt het werkwoord meestal God aan, als verlosser van zijn volk.
Exodus 6:6; 15:13; Jesaja 35:9-10; 41:14; 43:1, 14; 44:6, 22-24; 47:4; 48:17, 20; 49:7, 26; 51:10; 52:3; 54:5, 8; 59:20; 60:16; 62:12; 63:4, 16; Jeremia 31:11; 50:34; Hosea 13:14; Micha 4:10; Psalm 19:15; 69:19; 72:14; 74:2; 77:16; 78:35; 103:4; 106:10; 107:2; 119:154; Job 19:25; Klaagliederen 3:58.
Als het boek Ruth een oud verhaal is dat eerst eeuwenlang mondeling is doorverteld en pas later is opgeschreven, in de tijd na de ballingschap, dan moet het wel zo geweest zijn dat Joden in dit verhaal dus ook zichzelf herkenden. Boaz wordt vaak de (ver)losser genoemd, net zoals God in teksten uit die tijd als komende verlosser werd aangeduid. Bij het horen van het verhaal van Ruth en Boaz moet men dus ongetwijfeld ook aan God als losser gedacht hebben, waarbij Ruth en Naomi gezien moeten worden als vertegenwoordigers van Sion/Jeruzalem. Verschillende uitspraken van Boaz, Naomi en Ruth lijken ook heel sterk op uitspraken van God en zijn volk in de tijd van Jeruzalems verwoesting en de ballingschap.
Zie voor de overeenkomsten tussen Ruth en Naomi en ballingen in Babel
die ontredderd terugkeren ook A.M. Wetter, ‘On her Account’. Reconfiguring Israel in Ruth, Esther, and Judith, London 2015, in het bijzonder 92-96.
Zo klaagden de inwoners van het verwoeste Jeruzalem (voorgesteld als ‘vrouwe Sion’) dat er niemand meer was die de stad troostte (Klaagliederen 1:2, 9, 16, 17, 21). Het is duidelijk dat men God bedoelt, als Trooster. Na de verwoesting van de stad lijkt God haar in de steek gelaten te hebben en is vrouwe Sion achtergebleven als een eenzame weduwe (Klaagliederen 1:1; Jesaja 49:21), net als Naomi (Ruth 1:3, 5). Sion is verbitterd (Klaagliederen 1:4) net als Naomi, die daarom zelfs Mara genoemd wil worden (Ruth 1:20).
1Ach, hoe eenzaam zit zij neer, de eens zo levendige stad.
Een weduwe is ze geworden, zij die groot was onder de volken,
de vorstin van de gewesten is tot slavernij vervallen.
2Heel de nacht weent zij, haar wangen zijn nat van tranen.
Er is niemand die haar troost, niemand van haar vele minnaars;
geen vriend bleef haar trouw, allen zijn haar vijandig gezind.
3Juda is verbannen na een tijd van nood en zware onderdrukking;
zij zit neer te midden van de volken, maar vindt geen rust:
haar vervolgers belagen haar, drijven haar in het nauw.
4De wegen naar Sion treuren, er zijn geen feestgangers meer.
Haar poorten liggen verlaten, haar priesters zuchten,
haar meisjes zijn bedroefd. En zijzelf: bitter is haar lot.
5Haar vijanden zijn heer en meester, zo zeker van zichzelf.
De HEER heeft haar dit aangedaan om haar vele overtredingen.
Haar kinderen zijn gevangen weggevoerd, voor de vijand uit.
6Sion heeft al haar glans verloren.
Haar leiders zijn als herten die geen weidegrond meer vinden.
Ze zijn gevlucht, van al hun kracht beroofd, voor hun vervolgers uit.
7Jeruzalem denkt ten tijde van haar nood en haar zwervend bestaan
aan alle kostbaarheden die zij vanouds bezat.
Toen haar volk in handen van de vijand viel, schoot niemand haar te hulp;
de vijanden die haar zagen, lachten om haar ondergang.
8Haar zware zonden maakten Jeruzalem tot een voorwerp van spot;
wie haar eerden, verachten haar, nu ze haar naaktheid zien.
En zij, zij kreunt en zucht en wendt zich af.
9Haar onreinheid kleeft aan de zoom van haar kleed. Dit einde had ze niet voorzien.
Ontstellend diep is zij gezonken, er is niemand die haar troost.
– HEER, zie toch mijn nood, zie hoe de vijand zich verheft.
10De vijand heeft zijn hand naar haar kostbaarheden uitgestrekt.
Zij moet aanzien hoe het heiligdom betreden wordt door vreemde volken,
aan wie U de toegang tot de gemeenschap had ontzegd.
11Alle inwoners zuchten en steunen, op zoek naar wat brood,
ze ruilen hun kostbaarheden voor voedsel, om weer levenskracht te krijgen.
– HEER, zie mij, merk toch op hoezeer ik word veracht.
12Jullie die hier voorbijgaan, raakt het jullie niet? Merk toch op en zie:
is er leed als het leed dat mij wordt aangedaan,
dat de HEER op de dag van zijn toorn over mij heeft uitgestort?
13Hij zond vuur uit de hoogte, dat in mijn gebeente neerdaalde.
Hij spande een valstrik voor mij, Hij deed mij terugdeinzen.
Hij verwoestte mijn leven en maakte me ziek, dag na dag.
14Hij heeft mijn overtredingen gebundeld en ze vastgemaakt als een juk;
ze drukken zwaar op mijn nek, mijn kracht is gebroken.
De Heer heeft mij uitgeleverd aan hen bij wie ik weerloos ben.
15De Heer heeft de machthebbers in mijn midden verworpen,
Hij heeft het tijdstip bepaald om mijn jongemannen te breken.
De Heer heeft vrouwe Juda in de wijnpers vertrapt.
16Hierom ween ik, hierom baden mijn ogen in tranen.
Oneindig ver weg is mijn trooster, die mij levenskracht geeft.
Mijn kinderen zijn verbrijzeld, want groot was de overmacht van de vijand.
17Sion strekt haar handen uit, maar er is niemand die haar troost.
De HEER heeft de vijanden rondom tegen Jakob opgeroepen;
zij bejegenen Jeruzalem alsof ze onrein is.
18De HEER staat in zijn recht: ik trotseerde zijn bevel.
Luister toch, volken, en zie hoe ik lijd:
mijn meisjes en mijn jongemannen zijn gevangen weggevoerd.
19Ik riep om mijn minnaars, maar zij lieten mij in de steek.
Mijn priesters en oudsten zijn in de stad omgekomen,
zoekend naar voedsel om in leven te blijven.
20HEER, zie mijn ellende: mijn ingewanden staan in brand,
mijn hart wordt verscheurd, omdat ik zo opstandig ben geweest.
Buiten berooft het zwaard mij van mijn kinderen, binnen heerst de dood.
21De mensen horen hoe ik zucht, maar er is niemand die mij troost.
Al mijn vijanden hoorden van mijn rampspoed en juichten uw daden toe:
de dag die U had bepaald, brak aan. – Laat hen nu delen in mijn lot!
1Ach, hoe eenzaam zit zij neer, de eens zo levendige stad.
Een weduwe is ze geworden, zij die groot was onder de volken,
de vorstin van de gewesten is tot slavernij vervallen.
4De wegen naar Sion treuren, er zijn geen feestgangers meer.
Haar poorten liggen verlaten, haar priesters zuchten,
haar meisjes zijn bedroefd. En zijzelf: bitter is haar lot.
21Je zegt bij jezelf:
Wie zou mij die kinderen schenken?
Ik heb toch geen kinderen?
Ik ben onvruchtbaar, verbannen en verstoten.
En wie zou hen grootbrengen?
Ik ben alleen over – waar komen zij dan vandaan?
3Na enige tijd stierf Elimelech, de man van Naomi, en zij bleef achter met haar twee zonen. 4Zij trouwden allebei met een Moabitische vrouw. De naam van de ene was Orpa, die van de andere was Ruth. Nadat ze daar ongeveer tien jaar gewoond hadden, 5stierven ook Machlon en Kiljon, en de vrouw bleef alleen achter, zonder haar twee zonen en zonder haar man.
20Maar ze zei tegen hen: ‘Noem me niet Naomi, noem me Mara, want de Ontzagwekkende heeft mijn lot zeer bitter gemaakt.
De profeet die in het Bijbelonderzoek wel wordt aangeduid als de Tweede Jesaja (Jesaja 40-55) reageert in het eerste hoofdstuk op de klachten van vrouwe Sion dat er niemand is die haar troost, en roept haar namens God toe (Jesaja 40:1-2):
1Troost, troost mijn volk, zegt jullie God.
2Spreek Jeruzalem moed in, maak haar bekend
dat haar slavendienst voorbij is, dat haar schuld is voldaan,
omdat zij een dubbele straf voor haar zonden
uit de hand van de HEER heeft ontvangen.
Troost, troost mijn volk, zegt jullie God.
Spreek tot het hart van Jeruzalem en roep haar toe …
Op haar beurt gebruikt Ruth opmerkelijk genoeg precies dezelfde poëtische zinnen als ze Boaz bedankt, nadat hij haar voor het eerst heeft aangesproken over hoe goed zij voor haar overleden man en voor haar schoonmoeder heeft gezorgd:
Moge ik voortdurend genade blijven vinden in uw ogen,
mijn heer,
want u hebt mij getroost,
en u hebt gesproken tot het hart van uw dienares.
Die woorden van Ruth moeten bij de hoorders van toen herinnering hebben opgeroepen aan klachten zoals uit het boek Klaagliederen en aan de woorden van de Tweede Jesaja.
Een andere opvallende verwijzing uit de tijd van de ballingschap en kort daarna is te vinden in de beschrijving van Obed. Hij wordt out of the blue aangeduid als Naomi’s ‘terugbrenger van de ziel’. Had ze daarom gevraagd? Zij wilde een losser, een echtgenoot voor Ruth, iemand die het veld van Elimelech zou kunnen bewerken. Nergens vraagt zij een ‘terugbrenger van de ziel’. Deze beschrijving van Obed is echter goed te verklaren als de schrijver hier reageert op een bekende klacht uit die tijd. Zoals te zien in Klaagliederen, waar vrouwe Sion klaagt dat zij een ‘terugbrenger van de ziel’ mist (Klaagliederen 1:16, en ook 1:11, 19) alsof ze eigenlijk al halfdood is.
De Hebreeuwse uitdrukking ‘de ziel terugbrengen’ is ook bekend uit Psalm 23:3. In NBV21: ‘Hij geeft mij nieuwe kracht’. Ruth 4:15 in NBV21: ‘Hij zal je je levensvreugde teruggeven’ en Klaagliederen 1:16: ‘Oneindig ver weg is mijn trooster, die mij levenskracht geeft’. In het Hebreeuws staat er in de twee laatste teksten precies hetzelfde: ‘terugbrenger van de ziel’. Zie verder ook: Job 33:30; Psalm 19:8; 35:17; Spreuken 25:13. De uitdrukking komt dus vaker voor, maar alleen in Ruth 4:15 en in Klaagliederen 1:16 wordt het met een tegenwoordig deelwoord geformuleerd: ‘de terugbrenger’.
16Hierom ween ik, hierom baden mijn ogen in tranen.
Oneindig ver weg is mijn trooster, die mij levenskracht geeft.
Mijn kinderen zijn verbrijzeld, want groot was de overmacht van de vijand.
11Alle inwoners zuchten en steunen, op zoek naar wat brood,
ze ruilen hun kostbaarheden voor voedsel, om weer levenskracht te krijgen.
– HEER, zie mij, merk toch op hoezeer ik word veracht.
19Ik riep om mijn minnaars, maar zij lieten mij in de steek.
Mijn priesters en oudsten zijn in de stad omgekomen,
zoekend naar voedsel om in leven te blijven.
De ‘terugbrenger van de ziel’ komt maar tweemaal in de Bijbel voor, in Ruth en Klaagliederen. Sion heeft iemand nodig die haar weer levenskracht geeft, door troost en voedsel. Men hoopt dat God die ‘terugbrenger van de ziel’ zal zijn. De schrijver van het boek Ruth laat op subtiele wijze zien dat God de gevraagde troost en levensvreugde geeft via Boaz en Obed.
Er zijn meer overeenkomsten te noemen tussen Ruth en de tijd van de ballingschap, maar slechts een laatste voorbeeld: de eerste losser die zonder naam blijft (Ruth 3:12-13 en 4:1-8). Eigenlijk is die naamloosheid vreemd in een boek waarin zoveel namen worden genoemd. Als Boaz God vertegenwoordigt, zou de anonieme losser dan niet ook een godheid vertegenwoordigen? Een vreemde god die bekritiseerd wordt? In de tijd van de ballingschap zou dat dan de Babylonische god Marduk moeten zijn geweest. Het is bekend dat een deel van de Joden in ballingschap het geloof in Marduk had overgenomen, omdat ze teleurgesteld waren in hun eigen God, die de verwoesting van Jeruzalem niet had voorkomen. Marduk was dus blijkbaar sterker geweest. Zo noemden ze ook hun kinderen naar deze god, zoals bijvoorbeeld de naam Mordechai.
12Maar al is het waar dat ik jullie kan helpen, er is nog iemand anders voor wie dat geldt, en hij staat dichter bij jullie dan ik. 13Blijf vannacht hier. Als morgenochtend blijkt dat die man als losser wil optreden is het goed, maar als hij dat niet wil, dan doe ik het, zo waar de HEER leeft. Blijf hier nu maar liggen, tot het ochtend wordt.’
1Boaz was intussen naar de poort gegaan en daar gaan zitten. Toen kwam de man voorbij over wie hij gesproken had – zijn naam is niet van belang – en hij zei: ‘Kom hier even bij me zitten.’ De man deed wat hem gevraagd werd. 2Ook vroeg Boaz tien stadsoudsten plaats te nemen, en ook zij gingen zitten. 3Toen zei hij tegen de man die ook als losser kon optreden: ‘Het stuk land van onze broeder Elimelech wordt door Naomi, die teruggekeerd is uit Moab, verkocht. 4Ik meen dan ook u het volgende te moeten meedelen: U kunt het stuk land kopen ten overstaan van de hier aanwezigen en ten overstaan van de oudsten van het volk. Als u van plan bent uw rechten als losser te doen gelden kunt u dat doen, zo niet, dan moet u mij dat laten weten. U bent de eerste die hiervoor in aanmerking komt, en ik kom na u.’ ‘Ik zal mijn rechten doen gelden,’ zei de man. 5Daarop zei Boaz: ‘Wanneer u het stuk land koopt van Naomi, koopt u het ook van Ruth, de weduwe uit Moab, en zal de naam van haar overleden man voortleven op zijn land.’ 6Toen zei de man: ‘Dan kan ik mijn rechten niet doen gelden, want dat zou ten koste gaan van mijn eigen familiebezit. Neemt u het maar van mij over, want ik kan me dat niet veroorloven. 7-8Koopt u het land maar!’ en hij trok zijn sandaal uit. (Als vroeger een dergelijke koop of ruil rechtsgeldig gemaakt moest worden, bestond er in Israël het gebruik dat men zijn sandaal uittrok en die aan de ander gaf. Zo werd een dergelijke zaak in Israël bekrachtigd.)
Ruth 1:2, 4, 20; 2:1, 19; 4:5, 9-12, 14, 17-22, met daarnaast ook nog vele namen voor God.
Nu weten we uit oude Babylonische bronnen dat in Babel veel koningen van overwonnen landen gevangenzaten en soms uit de gevangenis gehaald werden om als stand-in voor de god Marduk te fungeren. Het lot van zo’n stand-in was dat hij na een moeilijk en zwaar ritueel gekleed werd als de koning en zelfs op de troon geplaatst werd. Samen met zijn vrouw werd hij dan bediend met goed eten, maar na het ritueel werden zij beiden gedood. Een aantal teksten in de Bijbel lijkt erop te wijzen dat dit ook het lot kan zijn geweest van de gevangengenomen koning Jojachin, de een na laatste koning van Juda die maar drie maanden regeerde. Als de schrijver subtiel hint op Jojachin, dan zouden in het boek Ruth de namen van de twee zuilen bij de ingang van de tempel, Boaz en Jachin, op verborgen wijze voorkomen in het boek Ruth. De twee zuilen speelden een grote rol bij de kroning van koningen van Juda. Men hoopte dat Zerubbabel, uit het huis van David, koning zou worden in plaats van Jojachin.
Voor het ritueel zie A. Livingstone, Court Poetry and Literary Miscellanea, Helsinki 1989, No. 34.
Hij wordt na 37 jaar vrijgelaten uit de gevangenis, en krijgt zelfs een bijzondere behandeling volgens 2 Koningen 25:27-30, in tegenstelling tot de andere gevangen koningen in Babel. Weliswaar zegt de tekst dat die goede behandeling ‘zijn leven lang’ gold, maar dat betekent niet anders dan ‘tot aan zijn dood’ en die zal vermoedelijk vrij kort daarna zijn geweest door executie. Jeremia 22:24-29 lijkt daar ook op te zinspelen. Voor een mooi overzicht van Jojachin door de hele Bijbel heen, zie M.H. Patton, Hope for a Tender Sprig: Jehoiachin in Biblical Theology, Winona Lake 2016.
De naam Jo-jachin betekent ‘de HEER bevestigt’ en de naam Jachin van de zuil is daarvan de verkorte vorm, ‘Hij bevestigt’.
Zie hiervoor D. Prokop, Pillars of the First Temple (1 Kgs 7, 15-22). A Study from Ancient Near Eastern, Biblical, Archaeological, and Iconographic Perspectives, Tübingen 2020, 96-97.
Jeremia 22:24 (Jechonja = Jojachin); Haggai 2:23.
Een opmerkelijk detail bij de anonieme losser is het uittrekken van de sandaal (Ruth 4:7-8), waarmee hij aangeeft dat hij zijn rechten opgeeft. Opvallend is dat in het Babylonische ritueel de schoen van de stand-in uitgetrokken wordt en naar de tempel van de godin Isjtar wordt gebracht, als een teken dat de god Marduk zich overgeeft. Als de auteur van het boek Ruth inderdaad koning Jojachin als vertegenwoordiger van de god Marduk op het oog had, dan is ook begrijpelijk dat de losser naamloos is. De losser is dan een karikatuur die alleen in de ontstaanstijd van het boek herkend werd. Een naam was dan overbodig en paste ook niet in het verhaal dat veel eerder speelt. Wel zou dit de andere losser kunnen verklaren, namelijk als een kritiek op ieder die voor een vreemde god had gekozen.
7-8Koopt u het land maar!’ en hij trok zijn sandaal uit. (Als vroeger een dergelijke koop of ruil rechtsgeldig gemaakt moest worden, bestond er in Israël het gebruik dat men zijn sandaal uittrok en die aan de ander gaf. Zo werd een dergelijke zaak in Israël bekrachtigd.)
Conclusie
Samenvattend kan gesteld worden dat het boek Ruth geschreven moet zijn in de tijd van Ezra en Nehemia, maar dan vooral als een boek van hoop en verwachting voor alle Joden die teleurgesteld teruggekeerd waren naar Juda en Jeruzalem. Voor allen die zich nog steeds afvroegen of God ooit nog terug zou keren en het verbond met hen weer zou herstellen. Het lossen van Ruth door Boaz stond daarbij symbool voor dat wat in profetische woorden ook al door Jesaja was gezegd, namelijk dat God zijn geliefde Sion/Jeruzalem zou lossen en opnieuw zou trouwen. De zoon die geboren wordt, heet ook hoopgevend Obed, ‘dienaar’ en is te vergelijken met de ‘dienaar van de HEER’ die zo vaak wordt genoemd in het boek Jesaja.
Het boek Ruth heeft zo tegelijk ook een diepere, metaforische laag meegekregen. Wordt met deze extra uitleg dit prachtige boek Ruth nu ‘mishandeld’? Doen we hiermee het mooie verhaal van Ruth geen recht, zoals Gunkel en Collins beweren? Dat lijkt toch eerder een misvatting, want juist door de diepere betekenis wordt duidelijk hoe dit prachtige boek niet alleen gaat over persoonlijk verdriet en Gods leiding in het leven van een paar mensen en in de geschiedenis van David, maar ook hoe dat boek zoals het nu in de Bijbel staat ver over dat oude verhaal uit de tijd van de Rechters heen reikt. Het is opnieuw geactualiseerd.
Met de metaforische verdieping in het boek spreekt Ruth tegelijk ook over het leed van een geheel volk, inclusief alle vreemdelingen die zich erbij hebben gevoegd. Juist door die diepere betekenis van het boek Ruth wordt duidelijk dat de Bijbel een bijzonder en vooral ook dynamisch boek is, dat altijd in beweging is en telkens weer nieuwe betekenis krijgt, in welke veranderde tijd en samenleving dan ook. Hiermee biedt het boek ook in een tijd van oorlog, pandemie, klimaatverandering, vluchtelingen, onzekerheid en verwarring, opnieuw een boodschap van hoop en verwachting.
Dr. M.C.A. Korpel is universitair hoofddocent Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit.
Bronvermelding
Marjo Korpel, ‘De oorsprong van het boek Ruth’ in: Met Andere Woorden 41/1 (2022), 22-33.
Lees meer artikelen uit Met Andere Woorden jaargang 41
Geraadpleegde literatuur
- S. Bertman, ‘Symmetrical Design in the Book of Ruth’ in: Journal of Biblical Literature 86 (1965), 165-168.
- J.A. Dearman, Chapter ‘Characters in the Book of Ruth’ in: J.A. Dearman, Reading Hebrew Bible Narratives, Oxford 2018, 59-75.
- K. Deurloo & C. van Duin, Beter dan zeven zonen. De feestrol Rut als messiaanse verwijzing, Baarn 1996.
- I. Fischer, Rut, Freiburg 2001.
- J.R. Franke, Joshua, Judges, Ruth, 1-2 Samuel, Downers Grove 2005.
- C. Frevel, Das Buch Rut, Stuttgart 1992.
- J.A. Gladson, The Five Exotic Scrolls of the Hebrew Bible. The Prominence, Literary Structure, and Liturgical Significance of the Megilloth, Kewiston 2009.
- M. Gow, The Book Ruth. Its Structure, Theme and Purpose, Leicester 1992.
- H. Gunkel, Reden und Aufsätze, Göttingen 1913.
- R.M. Hals, The Theology of the Book of Ruth, Philadelphia 1969.
- L. Hongisto, ‘Literary Structure and Theology in the Book of Ruth’ in: Andrews University Seminary Studies 23 (1985), 19-28.
- M.C.A. Korpel, The Structure of the Book of Ruth (Pericope, 2), Assen 2001.
- I. Levinskaya, ‘Proselyte’ in: New Interpreter’s Dictionary of the Bible, deel 4, Nashville 2009, 648-649.
- A. Livingstone, Court Poetry and Literary Miscellanea, Helsinki 1989.
- K. Nielsen, Ruth. A Commentary, Louisville 1997.
- M.H. Patton, Hope for a Tender Sprig: Jehoiachin in Biblical Theology, Winona Lake 2016.
- W.S. Prinsloo, ‘The Theology of the Book of Ruth’ in: Vetus Testamentum 30 (1980), 330-341.
- D. Prokop, Pillars of the First Temple (1 Kgs 7, 15-22). A Study from Ancient Near Eastern, Biblical, Archaeological, and Iconographic Perspectives, Tübingen 2020.
- P. Schaff, & H. Wace (eds.), A Select Library of Nicene and Post-Nicene Fathers, Second Series, vol. 12, New York 1895.
- J. Schipper, Ruth. A New Translation with Introduction and Commentary, New Haven 2016.
- K.A.D. Smelik, Ruth, Kampen 2000.
- P.F. Stuehrenberg, ‘Proselyte’ in: Anchor Bible Dictionary, deel 5, New York, 1992, 503-505.
- A.M. Wetter, ‘On her Account’. Reconfiguring Israel in Ruth, Esther, and Judith, London 2015.
- E. Zenger, Das Buch Ruth, Zürich 1992.
- Y. Ziegler, Ruth. From Alienation to Monarchy, Jerusalem 2015.