Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
1 november 2016

De oogst van vijf eeuwen tekstonderzoek

Textus Receptus, Byzantijnse tekst en kritische tekst in edities en vertalingen van het Nieuwe Testament

Henk Jan de Jonge

Precies vijfhonderd jaar geleden publiceerde Erasmus de eerste teksteditie van het Griekse Nieuwe Testament. Vijf eeuwen tekstonderzoek hebben een ongekende vooruitgang opgeleverd. Dit artikel bespreekt deze geschiedenis, met bijzondere aandacht voor de recente ontwikkelingen. In het laatste kwart van de twintigste eeuw deed de computer zijn intrede in het onderzoek. Dit maakte het mogelijk alle duizenden Griekse handschriften van het Nieuwe Testament te onderzoeken op hun waarde voor de reconstructie van de oudste achterhaalbare tekst. De verwantschap tussen tekstgetuigen kon worden blootgelegd en de ontwikkeling van de Griekse tekst werd nauwkeuriger dan ooit beschreven. De nieuwe kennis resulteert in de Editio Critica Maior (ECM).

Dit artikel laat zien dat de ECM de beste grondslag is voor vertalingen van het Nieuwe Testament en dat – zolang de ECM niet voltooid is – de (inmiddels 28e) editie van Nestle-Aland een goede tweede is. Daarnaast wordt betoogd dat de keuze voor de Textus Receptus als grondslag voor een vertaling wetenschappelijk gezien onjuist is.

De Griekse tekst in twee vormen

Uitgaven van het Nieuwe Testament, zowel vertalingen als edities van de Griekse brontekst, verschijnen momenteel in twee verschillende vormen. Verreweg de meeste vertalingen en edities weerspiegelen een Griekse tekst waarin hedendaagse onderzoekers proberen de oudste achterhaalbare tekstvorm van de nieuwtestamentische geschriften te reconstrueren. Zo’n reconstructie is onvermijdelijk, omdat de oorspronkelijke handschriften van evangelisten en apostelen verloren zijn gegaan, en de bewaarde afschriften sterk van elkaar verschillen.

Naast vertalingen en edities die zo’n reconstructie van de Griekse brontekst weergeven, verschijnen er vertalingen en edities die een andere tekstvorm volgen, namelijk de vorm die de nieuwtestamentische geschriften geleidelijk, van de vierde tot de tiende eeuw, hebben aangenomen in het Oost-Romeinse of Byzantijnse Rijk. We noemen dit de Byzantijnse tekst. De Byzantijnse tekst is de tekst die vrijwel ongevarieerd voorkomt in talloze handschriften uit de tiende tot twaalfde eeuw, en ook daarna voortdurend gereproduceerd werd.

Een bijzondere vorm van de Byzantijnse tekst is de zogenaamde Textus Receptus. Dit is de vorm die de Byzantijnse tekst kreeg in de gedrukte edities van het Nieuwe Testament van 1516 tot 1633, en die sindsdien aangeduid wordt als de Textus Receptus (TR)‘de aanvaarde tekst’. De TR is een jonge variant van de Byzantijnse tekst. Hij bevat toevallige eigenaardigheden uit de door Erasmus en andere vroege editoren gebruikte handschriften en uit hun edities: zeldzame lezingen die niet tot de Byzantijnse tekst behoren. Byzantijnse tekst en TR zijn dus niet hetzelfde.

Waarom bestaan uitgaven met kritisch gereconstrueerde tekst enerzijds en Byzantijnse tekst of TR anderzijds naast elkaar? En welke tekstvorm verdient de voorkeur? Op deze vragen wil ik in dit artikel ingaan.

Het ontstaan van de Textus Receptus

De eerste gepubliceerde teksteditie van het Griekse Nieuwe Testament was die van Erasmus van Rotterdam, verschenen te Bazel in 1516, dit jaar precies vijfhonderd jaar geleden. Erasmus verzorgde nog herziene edities in 1519, 1522, 1527 en 1535. Deze edities waren gebaseerd op acht (!) Byzantijnse handschriften uit de tiende tot de vijftiende eeuw (!) die toevallig in Bazel beschikbaar waren, en geen hiervan bevat de tekst van heel het Nieuwe Testament. Eerder had Erasmus nog vier andere Byzantijnse handschriften ingezien in Engeland. Vanaf 1522 verving hij bepaalde lezingen in zijn Griekse tekst door afwijkende lezingen uit de Complutensische Polyglot (een Bijbel in het Hebreeuws, Aramees, Grieks en Latijn gepubliceerd te Alcalá, Spanje, in 1521 of 1522). De Polyglot bood voor het Nieuwe Testament eveneens een Byzantijnse tekst.

Na de teksteditie van Erasmus volgden diverse andere edities van het Griekse Nieuwe Testament. Vanaf 1546 verschenen te Parijs de typografisch mooi verzorgde edities van Robertus Stephanus (Parijs 1546, 1549, 1550; Genève 1551). De tekst van zijn edities was een mengsel van die van Erasmus en de Complutensische Polyglot, met vanaf 1550 een voorkeur voor Erasmus. In 1550 liet Stephanus zijn tekst vergezeld gaan van een kritisch apparaat met lezingen uit veertien Griekse codices, bijna alle Byzantijns.

Theodorus Beza, de kerkleider van Genève, gaf het Nieuwe Testament uit in vier folio-edities (1565, 1582, 1588 en 1598) en vijf kleinere edities (1565, 1567, 1580, 1590 en 1604). Zijn Griekse tekst was voornamelijk afhankelijk van die van Stephanus uit 1551, maar onderging ook invloed van de Complutensische Polyglot, Erasmus en andere edities. Van Beza’s kleine editie van 1565 waren weer de handuitgaven afhankelijk die Henricus Stephanus, zoon van Robertus, in 1576 en 1587 te Genève liet verschijnen. Beza’s grote editie van 1588 werd later de grondslag van de Statenvertaling, althans bij de revisie van 1634-35. Maar de revisoren lieten hier en daar ook vertaalde woorden toe die afkomstig waren uit de voorafgaande proefversie van de vertalers en gebaseerd waren op de Griekse tekst van de kleine Beza-edities uit 1567 en 1580.

In 1624 gaven de Leidse boekdrukkers Elzevier een pocketeditie van het Griekse Nieuwe Testament uit die gebaseerd was op de kleine editie van Beza van 1565. Een tweede editie volgde in 1633. De tekst hiervan was die van 1624, maar licht aangepast aan de editie van Henricus Stephanus (1587). De Griekse tekst van deze tweede editie van Elzevier (1633) werd vastgesteld door de Leidse hoogleraar Grieks, Jeremias Hoelzlin. De eerste editie had geen voorwoord, maar deze tweede editie kreeg een voorwoord mee ‘van de drukkers aan de lezers’, gesteld in elegant Latijn. De werkelijke auteur was de naaste collega van Jeremias Hoelzlin: de befaamde Leidse hoogleraar Grieks, Daniël Heinsius. Die prijst namens de drukkers de vele verbeteringen aan die in deze editie zijn aangebracht en concludeert: ‘Hier hebt u dus de tekst (textus), die nu door iedereen wordt aanvaard (receptus), waarin we niets geven dat veranderd of bedorven is.’ En even verder: ‘Wij zijn van oordeel dat deze bladzijden, die krachtens hun inhoud goddelijk geïnspireerd zijn, verdedigd moeten worden tegen wijzigingen en bederf.’

Hier zien we de start van de TR. Niet alleen wordt de tekst van Elzevier uit 1633 hier aangeprezen als de zuiverste die beschikbaar is. Ook wordt gewaarschuwd tegen het aanbrengen van wijzigingen in deze tekst, aangezien de inhoud goddelijk geïnspireerd is. Daarmee wordt de tekst onaantastbaar verklaard. Dit was weliswaar maar een reclamepraatje van de uitgevers. Maar de zogenoemde Textus Receptus heeft inderdaad lang standgehouden. Tot in de negentiende eeuw behielden tekstvormen waarop Erasmus, Stephanus, Beza en de Elzeviers hun stempel hadden gezet, de overhand. Wie van alle bovenstaande details kennis heeft genomen, zal echter kunnen concluderen dat de basis van de TR buitengewoon smal is en dat de toevallige beschikbaarheid van nauwelijks dertig (voornamelijk late, Byzantijnse) handschriften daarin de bepalende factor is.

De val van de Textus Receptus

Al in de late zeventiende en de achttiende eeuw rees er twijfel aan de authenticiteit en zuiverheid van de TR. Verscheidene onderzoekers bestudeerden eerder niet bekende of niet onderzochte Griekse handschriften en ontdekten dat die in talloze passages afweken van de TR. Zulke afwijkingen, ook tekstvarianten, varianten of lezingen genoemd, vonden zij ook in citaten uit het Nieuwe Testament bij kerkvaders en in Bijbelvertalingen uit de oudheid. Massale collecties varianten werden gepubliceerd door John Mill (1707) en Johann Jakob Wettstein (1751-1752). Dit bracht andere onderzoekers ertoe de handschriften aan de hand van afwijkende lezingen daarin onder te verdelen in groepen. Johann Bengel (1734) onderscheidde twee geografisch bepaalde groepen onder de handschriften: een Aziatische en een Afrikaanse groep. Volgens Johann Jakob Griesbach (ca. 1775), die al tussen de honderd en tweehonderd nieuwtestamentische handschriften kende, bestond de tekstoverlevering uit drie takken, de Alexandrijnse, Westerse en Byzantijnse. De door hem vastgestelde tekst, uitgegeven in drie edities van rond het jaar 1800, week op tal van plaatsen van de TR af.

Korte tijd later verklaarde de classicus Karl Lachmann dat het onmogelijk was om de eerste-eeuwse tekst van het Nieuwe Testament te reconstrueren. Met de handschriften die in zijn tijd bekend waren, meende hij niet verder terug te kunnen dan een vierde-eeuwse tekst. Die tekst reconstrueerde hij in een editie waarin volledig gebroken werd met de TR. Lachmann bood voor het eerst een kritisch gereconstrueerde tekst (1831).

Vervolgens onderzocht Constantin Tischendorf grote aantallen handschriften. Hij verwerkte zijn kennis van varianten in steeds nieuwe tekstedities van het Nieuwe Testament (1841-1872), waarvan de laatste en omvangrijkste verscheen in 1869-1872. Hierin toonde hij een zekere voorkeur voor de door hemzelf ontdekte, vierde-eeuwse Codex Sinaiticus. Tischendorf onderscheidde een oudere, Alexandrijnse, en een jongere, Aziatische tekstvorm, maar in elk van beide konden volgens hem goede lezingen bewaard zijn. Hij beoordeelde van passage tot passage welke van die twee tekstvormen de beste lezing bevatte en zette die in de hoofdtekst van zijn editie, de andere in het apparaat onder de tekst. Een tekst waarvan de lezingen zo uit diverse tekstvormen of diverse tekstgetuigen wordt gereconstrueerd, noemen we ‘eclectisch’ samengesteld.

De belangrijkste editie van de negentiende eeuw was ten slotte die van de Engelsen B.F. Westcott en F.J.A. Hort (1881-1882). Ook zij verdeelden de handschriften in groepen: de ‘neutrale tekst’ (vertegenwoordigd in Codex Sinaiticus en Codex Vaticanus), de Alexandrijnse tekst, de Westerse tekst en de op deze drie gebaseerde Syrische of Byzantijnse tekst. De Byzantijnse tekst, die in een aantal majuskelhandschriften en de overgrote meerderheid van de minuskelhandschriften voorkomt, verwierpen ze als laat en gedegenereerd. In hun eclectisch samengestelde teksteditie tonen ze een voorkeur voor lezingen uit de Vaticanus en Sinaiticus.

De edities van Nestle en Nestle-Aland en The Greek New Testament

Zo was er eind negentiende eeuw een aantal grote kritische edities verschenen. Om een handig overzicht te bieden, maakte Eberhard Nestle een Griekse uitgave waarin hij als hoofdtekst de gemeenschappelijke lezing van drie belangrijke edities (daaronder Tischendorf en Westcott-Hort) bood of, waar die verschilden, de lezing van twee van de drie. Deze editie verscheen voor het eerst in 1898. Verbeterde uitgaven volgden elkaar snel op. Een kritisch apparaat bood varianten uit een steeds groeiend aantal handschriften, kerkvaders en oude vertalingen. Vanaf de zeventiende editie (1941) verving zoon Erwin Nestle geleidelijk lezingen in de hoofdtekst, die tot dan nog steeds de compromistekst van 1898 was, door beter geachte lezingen uit handschriften. Vanaf de 22e uitgave (1956) werd Kurt Aland medeverantwoordelijk voor de editie. Hij voegde veel nieuwe gegevens toe in het apparaat, mede op grond van nieuw gevonden handschriften, vooral papyri.

Pas de 26e editie (1979) kreeg een gewijzigde Griekse hoofdtekst, sterk afwijkend van die van de Nestles. Deze nieuwe hoofdtekst werd overgenomen uit een recente andere editie, The Greek New Testament. In 1966 was namelijk een Griekse teksteditie verschenen onder auspiciën van de United Bible Societies: The Greek New Testament (TGNT). Deze uitgave had als doel vertalers een wetenschappelijk vastgestelde tekst te bieden met alleen varianten bij plaatsen waar de variatie verschil maakte voor de vertaling, maar dan met vermelding van veel meer getuigen dan in Nestle-Aland. Kurt Aland was een van de editoren van deze uitgave. De tekst van de derde editie van TGNT (1975) werd tevens die van de 26e  van Nestle-Aland (1979).

De 28e  editie van Nestle-Aland (2012) heeft opnieuw een belangrijke vernieuwing ondergaan. In de Katholieke brieven (dat zijn de brieven van Jakobus, Petrus, Johannes en Judas) is de tekst overgenomen van de recente ECM, vervaardigd in Münster (1997-2005; 20132). Over de ECM straks meer. Door de overname van ECM in NA28 onderging de hoofdtekst van de Katholieke brieven op 34 plaatsen een wijziging ten opzichte van NA27.

Intrede van de computer in het tekstkritische onderzoek

Het was de computer die eind twintigste eeuw een radicale verandering en ongekende vooruitgang in de nieuwtestamentische tekstkritiek teweegbracht. Tot dan waren alle edities gemaakt zonder dat kennis was genomen van alle Griekse handschriften. Dat was simpelweg onmogelijk. Editoren wisten niet of onder de duizenden nog ongebruikte minuskelhandschriften mogelijk toch exemplaren waren met waardevolle tekst. Dankzij de computer kon voortaan grootschalig onderzoek worden verricht dat eerder onmogelijk was. Ik noem hier drie projecten die de nieuwtestamentische tekstkritiek totaal hebben veranderd.

Project ‘Text und Textwert’

Als eerste noem ik het project ‘Text und Textwert’, uitgevoerd onder leiding van Kurt Aland. Dit project houdt in dat alle Griekse handschriften op een aantal testpassages werden bekeken en hun waarde voor verder onderzoek werd beoordeeld. Van alle handschriften kon nu tachtig tot negentig procent als tekstkritisch onbelangrijk terzijde worden gelegd. Dit betreft de vele getuigen van de gestandaardiseerde Byzantijnse tekst. De overige handschriften werden volledig vergeleken met de tekst die voorlopig, hypothetisch, als oudste achterhaalbare werd beschouwd (NA27). Nagegaan werd hoe vaak ze hiermee overeenstemmen en hoe vaak met elkaar.

Wat is het grote nut van het project ‘Text und Textwert’? Van 1516 tot 1997 berustten tekstedities van het Nieuwe Testament altijd op een willekeurige groep toevallig bekende handschriften. Natuurlijk waren er in de loop van de tijd steeds meer handschriften, ook relatief oude, bekend geworden. Maar nu pas kon voor het eerst op systematische wijze de waarde van alle handschriften worden vastgesteld. Zo konden op goede gronden de handschriften geselecteerd worden waarin lezingen voorkomen die aanspraak maken op hoge ouderdom en het verdienen overwogen te worden. Daarnaast konden groepen van onderling verwante tekstgetuigen worden geïdentificeerd, waardoor de tekstgeschiedenis verhelderd wordt.

Byzantijnse tekst in de Katholieke brieven

Het tweede project dat ik wil noemen betreft een diepgaand onderzoek naar de opkomst van de Byzantijnse tekst in de Katholieke brieven door Klaus Wachtel. Wachtel heeft aangetoond dat het model van de tekstoverlevering van het Nieuwe Testament niet dat van een genealogie, een stamboom met diverse takken of families is (Egyptische, Alexandrijnse, westerse tekstvorm, enzovoorts). De tekstoverlevering van het Nieuwe Testament is daarentegen een continuüm, een proces, een gestaag breder wordende stroom, waarbinnen alleen de Byzantijnse tekst zich heeft ontwikkeld tot een herkenbaar teksttype. Deze tekstvorm neemt vanaf de vierde eeuw geleidelijk vaste vorm aan, een proces dat voor de evangeliën in de zesde eeuw en voor andere geschriften in de negende eeuw tot een afsluiting komt. Die vaste vorm wordt daarna in vele honderden vrijwel identieke afschriften gereproduceerd. Handschriften van dit, relatief vaste, teksttype krijgen numeriek de overhand over andere handschriften, die geproduceerd worden in een ongecontroleerde overlevering waarin varianten tamelijk vrij en gemakkelijk konden ontstaan. De Byzantijnse tekst verdringt die andere delen van de overlevering: die blijven als het ware achter als rijk gevarieerde, maar gemarginaliseerde spelingen van vrije traditie. Alleen de Byzantijnse tekst wordt een vastomlijnd teksttype, en geen enkele andere tekstvorm. En geen van deze tekstvormen, noch de Byzantijnse, noch enige andere, gaat op een bewuste, ingrijpende recensie of redactie terug. Wat de Byzantijnse tekst kenmerkt, is de neiging moeilijkheden van allerlei aard, stilistisch, grammaticaal en inhoudelijk, glad te strijken, zodat hij makkelijker te volgen en te begrijpen wordt. Juist dat maakte deze tekst zo aantrekkelijk, wat weer bevorderde dat hij meer dan andere gekopieerd werd.

De ‘Kohärenzbasierte genealogische Methode’

Het derde onderzoek betreft het vaststellen van de verwantschap tussen verschillende tekstgetuigen. Om het belang van dit onderzoek aan te duiden, moeten we eerst duidelijk maken wat het probleem is dat hier wordt aangepakt. Een handschrift kan de lezingen van één enkel voorbeeld volgen, maar het kan ook lezingen uit meer dan een voorbeeld volgen, of lezingen die niet uit het voorbeeld komen maar uit de herinnering van de kopiist aan andere tekstgetuigen of aan andere passages. Handschriften die hun lezingen uit meer dan één bron betrekken, heten ‘gecontamineerd’. Dit soort gecontamineerde tekstgetuigen zijn talrijk onder de nieuwtestamentische handschriften. Contaminatie maakt het vaststellen van de tekstgeschiedenis – de onderlinge relatie van de verschillende handschriften – enorm gecompliceerd. Ook hier bood de computer nieuwe mogelijkheden. Er werd een methode ontwikkeld die het mogelijk maakt de sterk gecontamineerde tekstoverlevering van nieuwtestamentische geschriften in een stemma of stamboom weer te geven. De methode is in de jaren 1990-2010 bedacht en beproefd door Gerd Mink. Ze heet de ‘Kohärenzbasierte genealogische Methode’.

Hoe werkt die methode? Eerst worden van een bepaald nieuwtestamentisch geschrift alle variante lezingen verzameld. Voor alle variërende plaatsen wordt een tabel aangelegd waarin alle varianten gerangschikt worden. De tabel geeft per tekstplaats weer welke lezing waarschijnlijk de oudste is, en in welke volgorde de andere varianten daaruit, de een na de ander, zijn ontstaan. Bij elke plaats wordt zo een lokale genealogie van de varianten opgesteld. Dit wordt de lokaal-genealogische methode genoemd. Vervolgens worden deze gegevens vergeleken met die van alle andere beschikbare tekstgetuigen voor het hele geschrift. De computer berekent welke getuigen onderling het nauwst verwant zijn en in welke richting de hoofdstroom van de overlevering van het geschrift als geheel verloopt. Het eindresultaat is een stemma van de tekstoverlevering van een nieuwtestamentisch geschrift. De methode maakt het mogelijk om de onderlinge relatie van de verschillende handschriften te bepalen met een nauwkeurigheid die voorheen onmogelijk was. Dit helpt de editor te beslissen welke handschriften in elk geval bij het vaststellen van de tekst betrokken moeten worden.

De Editio Critica Maior (1997-2005; 20132)

De kennis verworven in de genoemde projecten maakte het mogelijk dat voor het eerst een kritische editie van het Griekse Nieuwe Testament verscheen die deze kwalificatie verdient. Het gaat om de Editio Critica Maior (1997-2005). De editoren zijn onderzoekers van het Institut für Neutestamentliche Textforschung te Münster. Deze editie berust op de kennisneming van alle tekstgetuigen, de selectie van alle getuigen die waardevolle lezingen kunnen bevatten, de volledige onderlinge vergelijking van de geselecteerde getuigen, en een tekstvaststelling waarbij op alle plaatsen alle varianten uit de resterende getuigen worden beoordeeld aan de hand van interne en externe criteria, en alle varianten overzichtelijk worden meegedeeld. Interne argumenten spelen onder meer een rol bij de vraag welke varianten op een bepaalde plaats uit welke oudere lezing zijn ontstaan. Zo wordt doorgaans de oudste achterhaalbare lezing bepaald, die tot hoofdtekstlezing wordt verheven. Bij de onzekere gevallen kunnen argumenten die rekening houden met de genealogische verwantschap tussen tekstgetuigen als geheel een aanvullende rol spelen. Gebruikers kunnen over de keuze van de hoofdtekstlezing verschillen doordat al het tekstmateriaal in de editie gepubliceerd wordt en de gevolgde methode helder uiteengezet wordt. Met deze informatie kan iedere gebruiker een beredeneerde eigen keus maken.

Tot nu toe zijn alleen de Katholieke brieven verschenen. Andere delen van het Nieuwe Testament zijn in voorbereiding. De voltooiing van de editie wordt verwacht in de jaren dertig. Zoals gezegd is de tekst van de ECM nu ook opgenomen in NA28. Een lijst van de 34 verschillen tussen NA 26/27 en EC2 staat in NA28, p. 6*, en in ECM2, deel 2, p. *35-*36.

Uitgaven van de Byzantijnse tekst en de Meerderheidstekst

De geschiedenis van de kritisch verantwoorde editie van het Nieuwe Testament – nu resulterend in de ECM en NA28 – wordt gekenmerkt door vermeerdering van kennis en verbetering van inzicht. In bepaalde kringen zet men zich hier echter tegen af, en houdt men vast aan de TR, de Meerderheidstekst (zie hieronder) of de Byzantijnse tekst. Wat is hier aan de hand?

De Trinitarian Bible Society te Londen geeft een editie uit waarin de Griekse tekst gereconstrueerd is die achter de Engelse Authorised Version van 1611 staat. Dit is hoofdzakelijk de tekst van Beza uit 1598. Toen was echter nog maar een minieme fractie van de Griekse en andere tekstgetuigen bekend. De uitgave van de Trinitarian Bible Society kan daarom zeker niet gelden als de vroegste vindbare vorm van het Nieuwe Testament.

Hetzelfde geldt voor recente uitgaven van de Meerderheidstekst en de Byzantijnse tekst. De Meerderheidstekst wordt gevormd door de lezingen van de meerderheid van alle Griekse handschriften; vaak zijn dit Byzantijnse lezingen, soms niet-Byzantijnse lezingen. Een editie van de Meerderheidstekst is in 1982 uitgegeven door Hodges en Farstad. Het uitgangspunt van deze uitgave is, dat ‘elke lezing die overweldigend vaak in de handschriften voorkomt groter kans maakt oorspronkelijk te zijn dan haar concurrenten.’ Dit is een drogreden die al sinds eeuwen is weerlegd. Want stel: van een verloren werk zijn twee afschriften gemaakt, A zonder fout en B met een fout. En stel: ook B gaat verloren, maar zijn tekst wordt bewaard in twee nauwkeurige afschriften, B1 en B2. In de drie bewaarde afschriften A, B1 en B2 zit de fout nu in twee van de drie afschriften. De meerderheid van de handschriften hoeft dus niet de oorspronkelijke tekst te bewaren. Daarom is al een paar eeuwen lang het adagium dat men tekstgetuigen niet moet tellen, maar wegen.

In 2005 werd een uitgave van de Byzantijnse tekst gepubliceerd door Robinson en Pierpont. Ook bij hen speelt het feit dat deze tekst in de meerderheid van de handschriften staat een voorname rol. Om tussen varianten binnen de Byzantijnse tekst te kiezen gebruiken ze wél de lokaal-genealogische methode van de tekstkritiek.

De pretentie achter de genoemde uitgaven als zouden ze een meer betrouwbare, meer authentieke tekst bieden dan kritische tekstuitgaven zoals ECM en de recentste uitgaven van NA, is wetenschappelijk onhoudbaar. Ten eerste kán de Byzantijnse tekst niet de oudste tekstvorm van de nieuwtestamentische geschriften zijn, aangezien hij in de circa veertig, deels omvangrijke papyri van de tweede tot de vierde eeuw niet voorkomt. De Byzantijnse tekst is het resultaat van een lange ontwikkeling die zich pas vanaf de vierde eeuw begint af te tekenen.

In de tweede plaats kunnen de inzichten die vijf eeuwen tekstonderzoek ons gebracht hebben niet zomaar genegeerd worden. Het beschikbare tekstmateriaal is explosief toegenomen. En inmiddels zijn er methoden ontwikkeld om al dat materiaal systematisch en verantwoord te benutten voor het vaststellen van de best mogelijke brontekst.

Ten derde is het van groot belang te beseffen dat de Byzantijnse tekst gekenmerkt wordt door talrijke lezingen die deze tekstvorm herkenbaar maken als secundair. Hiertoe behoren lezingen die grammatica en stijl verbeteren, problemen in de tekst wegwerken, de inhoud verduidelijken, de eerbiedigheid verhogen en verschillen tussen synoptische parallelteksten verkleinen. Ambiguïteit en inconsistenties worden opgeheven. Weliswaar biedt de Byzantijnse tekst ook varianten die de tekst moeilijker maken, maar de meerderheid van de Byzantijnse varianten maakt de tekst voor lezers en hoorders eenvoudiger te volgen dan de tekst in nog ongecontroleerde, vrije overlevering. De Byzantijnse tekst moet ook hierom als latere ontwikkeling gelden.

Kortom: deze uitgaven voldoen in het geheel niet aan de eisen die we vandaag de dag moeten stellen aan een wetenschappelijk verantwoorde teksteditie van het Nieuwe Testament. Ze benutten niet het volledige corpus van beschikbare handschriften en oude vertalingen. Ze negeren de resultaten van het computerondersteund onderzoek van de tekstgetuigen. En ze gaan uit van achterhaalde ideeën (bijvoorbeeld dat aantallen handschriften iets zeggen over de waarde van hun tekstvorm). Om de pretentie te handhaven dat ze de oudste tekst van het Nieuwe Testament bieden, bestrijden sommigen zelfs de meest elementaire, algemeen aanvaarde regels voor het beoordelen van tekstvarianten, bijvoorbeeld dat de moeilijkere lezing in het algemeen de oudere is (lectio difficilior potior).

De Textus Receptus en de Herziene Statenvertaling

De gedachte dat de Byzantijnse tekst of de Meerderheidstekst ons bij de oorspronkelijke tekst brengt, is achterhaald. Voor de TR geldt dat zelfs in nog sterkere mate. De TR kan onmogelijk de beste benadering van de oudste vorm van de nieuwtestamentische geschriften zijn, omdat hij in tal van lezingen op geen enkel handschrift berust. Daarnaast bevat de TR talloze lezingen die toevallig wel in de handschriften of edities van Erasmus tot Beza stonden, maar niet in de Byzantijnse tekst. Verder is het belangrijk om in te zien dat ook de TR een eclectische tekst is, dat wil zeggen een uit diverse handschriften en edities samengestelde tekst die op keuzen is gebaseerd. Het grote verschil ten opzichte van de moderne kritische edities is de uiterst smalle basis waarop de TR berust. De tekst kwam tot stand toen nog geen dertig handschriften bekend waren van de circa 5600 die we nu kennen. De makers van de TR moesten het doen met de middelen die zij tot hun beschikking hadden. Zij kónden niet beoordelen wat hun tekst waard was vergeleken bij die van de menigte handschriften die ons nu ter beschikking staan. Ze hadden niet de mogelijkheid de betrouwbaarst mogelijke tekst of lezingen te selecteren. Ook wisten ze nog praktisch niets van de criteria waarmee betere van slechtere varianten onderscheiden worden. Evenmin konden ze de verhouding tussen handschriften bepalen. Wij kunnen dat allemaal wél. De makers van de TR valt niets te verwijten, maar dat ligt anders met de huidige gebruikers van deze tekst. De TR mag in de zestiende en zeventiende eeuw groot nut hebben gehad, nu is hij de slechtst denkbare basis voor een nieuwe of herziene vertaling.

Toch is de Herziene Statenvertaling (HSV) erop gebaseerd. De begeleidende brochure geeft als toelichting dat onder lezers van de Statenvertaling velen er niet van overtuigd zijn dat de kritische tekst beter is dan de TR. Maar argumenten voor deze zienswijze worden niet genoemd. Waar blijft de discussie van de Stichting HSV met de onderzoekers die in de laatste decennia waardevolle methoden en instrumenten voor het onderzoek van de tekstgeschiedenis van het Nieuwe Testament hebben ontwikkeld: de Alands, Wachtel, Mink en anderen? De Stichting onttrekt zich aan de wetenschappelijke discussie en diskwalificeert daarmee de HSV. De brochure besluit met de conclusie dat de verschillen tussen TR en de kritische tekst zodanig zijn, dat een herziening op grond van de kritische tekst ‘zowel onmogelijk als onwenselijk’ is.

‘Onmogelijk’ is aantoonbaar onjuist. Het Nieuwe Testament in de Duitse LutherBijbel, oorspronkelijk gebaseerd op de TR, is al sinds 1912 aan de kritische tekst aangepast; ook de herziene LutherBijbel van 2016 volgt de kritische tekst. Zulke aanpassingen van vroegere vertalingen aan de kritische tekst vinden overal ter wereld plaats. ‘Onwenselijk’ is slechts de keuze van de Stichting: zij hecht blijkbaar meer aan de inferieure tekstvorm die de TR is, dan aan een teksteditie die berust op de best mogelijke kennis van alle nu beschikbare tekstgetuigen, en op verbeterd inzicht in de tekstoverlevering.

Conclusie

De beste editie voor exegeten en vertalers is de ECM2. Deze editie is echter voorlopig niet compleet en niet voor iedereen bereikbaar. De editie van NA28 is een goed en bruikbaar alternatief. Die bevat niet alleen de tekst van de ECM2 voor zover gereed, maar voor de rest van het Nieuwe Testament een tekst waarin gedurende de laatste halve eeuw zorgvuldig rekening is gehouden met nieuwe vondsten en voortschrijdend inzicht. Die tekst is tot stand gekomen door evenwichtige toepassing van de lokaal-genealogische methode en is voorlopig de best bruikbare. Stapsgewijs zal de tekst van de ECM hem vervangen.

Prof. dr. H.J. de Jonge is emeritus hoogleraar Nieuwe Testament aan de Universiteit Leiden.

Bronvermelding

Henk Jan de Jonge, ‘De oogst van vijf eeuwen tekstonderzoek. Textus Receptus, Byzantijnse tekst en kritische tekst in edities en vertalingen van het Nieuwe Testament’ in: Met Andere Woorden 35/3-4 (november 2016), 78-95.

Geraadpleegde literatuur

  • B. Aland, in K. & B. Aland, Der Text des Neuen Testaments, Stuttgart 19892.
  • Bijbel. Herziene Statenvertaling, Heerenveen 2010.
  • A.J. Brown, inleiding tot Opera Omnia Desiderii Erasmi Roterodami, VI, 4, Leiden 2013.
  • A.J. Brown, ‘The Manuscript Sources and Textual Character of Erasmus’ 1516 Greek New Testament’ in: M. Wallraff, S. Seidel Menchi & K. von Greyerz (red.), Basel 1516. Erasmus’ Edition of the New Testament, Basel 2016, 125-144.
  • Stefan van Dijk, ‘“Jullie weten dat Jezus het volk van Israël heeft gered uit Egypte.” De consequenties van een nieuwe editie van het Novum Testamentum Graece voor de Bijbel in Gewone Taal’ in: Met Andere Woorden 32/4 (2013),  20-30.
  • C.R. Gregory, Textkritik des Neuen Testaments, Leipzig 1900.
  • Nic. Hinlopen, Historie van de Nederlandsche overzettinge des Bijbels, Leiden 1777.
  • Z.C. Hodges & A.L. Farstad, The Greek New Testament according to the Majority Text, Nashville 1982; 19852.
  • M.W. Holmes, The Greek New Testament. SBL Edition, Atlanta 2010.
  • Institut für neutestamentliche Textforschung (red.), Novum Testamentum Graecum: Editio Critica Maior. Vol. 4: Die Katholischen Briefe, Stuttgart 1997-20051; 20132.
  • H.J. de Jonge, Daniel Heinsius and the Textus Receptus of the New Testament, Leiden 1971.
  • H.J. de Jonge, ‘Jeremias Hoelzlin. Editor of the “Textus Receptus” printed by the Elzeviers, Leiden 1633’ in: T. Baarda, A.F.J. Klijn & W.C. van Unnik (red.), Miscellanea Neotestamentica, 2, Leiden 1978, 105-128.
  • J.L.H. Krans, ‘De Herziene Statenvertaling en de grondtekst van het Nieuwe Testament’ in: Met Andere Woorden 29/4 (2010), 12-19.
  • M.H. de Lang, ‘Honderd jaar Nestle’ in: Met Andere Woorden 20/1 (2001), 21-24.
  • Grantley McDonald, ‘Het Comma Johanneum en onze omgang met de geschiedenis van de Bijbeltekst’ in: Met Andere Woorden 30/2 (2011), 10-21.
  • G. Mink, ‘Was verändert sich in der Textkritik durch die Beachtung genealogischer Kohärenz?’ in: W. Weren & D.-A. Koch (red.), Recent Developments in Textual Criticism. New Testament, Other Early Christian and Jewish Literatur, Assen 2003, 39-68.
  • R.L. Mullen, The Gospel according to John in the Byzantine Tradition, Stuttgart 2007.
  • Novum Testamentum. Ex regiis aliisque optimis editionibus hac nova expressum, Leiden 1633.
  • D.C. Parker, An Introduction to the New Testament Manuscripts and Their Texts, Cambridge 2008.
  • M.A. Robinson & W.G. Pierpont, The New Testament in the Original Greek. Byzantine Textform 2005, Southborough 2005.
  • Hermann von Soden, Die Schriften des Neuen Testaments, Göttingen 1911-1913.
  • Stichting Herziening Statenvertaling, De Statenvertaling herzien. Korte toelichting, toegevoegd aan de HSV.
  • C. Valk, ‘Handschriften Statenvertalers Nieuwe Testament (2)’ in: Standvastig (september 2003).
  • Klaus Wachtel, Der Byzantinische Text der Katholischen Briefe, Berlijn 1995.
  • Η Καινὴ Διαθήκη. The New Testament. The Greek Text underlying the English Authorised Version of 1611, Londen 1977 en later.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.17.10
Volg ons