Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap

Dag 8: God zal bevrijden

Jesaja 35 vormt samen met het hoofdstuk ervoor een belangrijke schakel tussen de eerste en de tweede helft van het boek Jesaja. Jesaja 35 kijkt daarbij vooruit naar wat nog komen gaat. Veel thema’s die later in het boek vaak zullen voorkomen, worden hier geïntroduceerd. Zo lees je over een woestijn die bloeit, blinden die weer kunnen zien en doven die weer kunnen horen. God begint een nieuw tijdperk van redding.

Bijbeltekst(en)

Bevrijding en terugkeer

1De woestijn zal zich verheugen,

de dorre vlakte vrolijk zijn,

de wildernis zal jubelen en bloeien,

2welig bloeien als een lelie,

jubelen en juichen van vreugde.

De woestijn tooit zich met de luister van de Libanon,

met de schoonheid van de Karmel en de Saron.

Allen aanschouwen de luister van de HEER,

de schoonheid van onze God.

3Geef kracht aan trillende handen,

maak knikkende knieën sterk.

4Zeg tegen het moedeloze volk:

‘Wees sterk en vrees niet,

want jullie God komt met zijn wraak.

Gods vergelding zal komen,

Hijzelf zal jullie bevrijden.’

5Dan worden blinden de ogen geopend,

de oren van doven worden ontsloten.

6Verlamden zullen springen als herten,

de mond van stommen zal jubelen:

waterstromen zullen de woestijn splijten,

beken de dorre vlakte doorsnijden.

7Het verzengde land wordt een waterplas,

dorstige grond een bronrijk gebied;

waar eenmaal jakhalzen huisden,

maakt dor gras plaats voor riet en biezen.

8Daar zal een gebaande weg lopen,

die Heilige weg wordt genoemd,

geen onreine zal die betreden.

Hij is alleen voor het volk

dat over de weg gaat.

Dwazen dwalen er niet rond.

9Leeuwen zullen daar niet komen,

een roofdier is er niet te vinden,

ze blijven er allemaal weg,

alleen zij die verlost zijn zullen daar gaan.

10Wie door de HEER bevrijd zijn, keren terug.

Jubelend komen zij naar Sion,

gekroond met eeuwige vreugde.

Blijdschap en vreugde komen hun tegemoet,

gejammer en verdriet vluchten weg.

Jesaja 35:1-10NBV21Open in de Bijbel

Uitleg Jesaja 35:1-10
Terugblik en voortuitblik
Jesaja 34-35 functioneren samen als een schakel tussen het eerste en het tweede gedeelte van het boek Jesaja. De twee hoofdstukken vormen een brug tussen Jesaja 1-33 en 40-66 (hoofdstuk 36-39 is een losstaand verhaal, overgenomen uit 2 Koningen 18:13-20:19). Hoofdstuk 34 gaat over Gods macht over de volken, met aartsvijand Edom als symbool voor al het slechte. Zo wijst hoofdstuk 34 terug naar de oordeelsteksten uit de hoofdstukken daarvoor. Hoofdstuk 35 gaat over de redding van Israël in Sion. Zo wijst hoofdstuk 35 vooruit naar het tweede gedeelte van het boek Jesaja, hoofdstuk 40 tot 66.

Een bloeiende woestijn
Jesaja 35 gebruikt veel beelden die vanaf hoofdstuk 40 vaak zullen voorkomen. Een voorbeeld is het beeld van de bloeiende woestijn. We zien dat in vers 1-2 en 6-7, waar van een droog, onvruchtbaar, wild land, een bloeiend en vruchtbaar land wordt gemaakt. Dat beeld kwam in Jesaja 1-34 niet voor. Alleen in Jesaja 32:15 wordt een woestijn genoemd die een boomgaard wordt. Maar in Jesaja 40-66 zal dit contrast tussen een dorre woestijn en een vruchtbare tuin nog vaker terugkomen. Ook vrolijk zijn en jubelen, juichen en zingen in vers 1-2, 6 en 10 is een thema dat in latere hoofdstukken terug zal komen. Die beelden van vrolijkheid en vruchtbaarheid komen hier samen en worden steeds weer met andere woorden herhaald in vers 1-10. Wel zit er een opbouw in. In de eerste twee verzen gaat het alleen over de vrolijke toestand van de natuur. De natuur juicht en jubelt en is vruchtbaar. Dan wordt in vers 3-4 de mensen moed ingesproken. Tot ze in vers 5 dan ook worden genezen en vanaf vers 6 delen in de vreugde die al aangekondigd was door de natuur. Het thema van blinden die weer kunnen zien uit vers 5 zal ook terugkeren. Tegelijk grijpt het terug op een idee uit Jesaja 32:3-4, waar staat: ‘Ogen zullen niet langer blind zijn, oren luisteren weer aandachtig; de onbezonnen geest verwerft kennis en inzicht, de tong van stotteraars spreekt vloeiend en vlot.’ Dat zal volgens Jesaja 32 plaatsvinden als er een rechtvaardige koning heerst. In deze tijd van redding, waar het in Jesaja 35 ook om gaat, zullen mensen niet alleen fysiek genezen worden. Blindheid en doofheid zijn hier ook een beeld voor het niet-begrijpen van of niet-luisteren naar het woord van God en de profeet. Daar volgde nu juist het oordeel van God op, waarover we in eerdere hoofdstukken gelezen hebben. Jesaja 35 grijpt terug op het thema van oordeel over blindheid en doofheid, en kondigt een nieuw tijdperk aan. Het is het tijdperk van genezing van blindheid en doofheid: redding van God.

Verband met andere teksten: koninkrijk van God
Jezus citeert Jesaja 35:5-6 (blinden zien weer, doven horen weer, verlamden lopen) in Matteüs 11:2-6, Marcus 7:37 en Lucas 7:17-23. Op die manier maakt Jezus duidelijk dat hij leeft in een overgangsperiode en dat hij die overgang zelf teweegbrengt. Jezus zelf zorgt voor de harmonieuze, perfecte wereld, het koninkrijk van God. Wat hij concreet doet – zijn wonderen – zijn niet alleen maar tekenen van een wereld die komen gaat. Nee, wat Jezus doet is die wereld en die wereld begint nu, op dat moment.

Vragen

  1. 1.Hoe zou je deze tekst in moderne taal en beelden kunnen hervertellen?
  2. 2.In vers 3 spreekt Jesaja over ‘trillende handen’ en ‘knikkende knieën’. Aan wie denk je bij deze woorden? Hoe kunnen de verzen die hierop volgen van toepassing zijn op deze mensen?
  3. 3.In vers 4 lijkt het alsof wraak een bron van hoop is. Hoe kijk jij hiertegen aan?
  4. 4.Jesaja 35 kijkt al vooruit naar het tweede deel van het boek Jesaja. Je hebt nu acht teksten uit het eerste deel van het boek Jesaja gelezen. Hoe zou je de boodschap van het eerste deel van het boek Jesaja in een paar zinnen samenvatten?

Kader
Jesaja de profeet
Alles wat we over Jesaja weten, komt uit het Bijbelboek dat naar hem genoemd is (wat je in 2 Koningen 18-20 kunt lezen over Jesaja, staat ook in Jesaja 36-39). Jesaja leefde in de periode 750-700 voor Christus, in de tijd van de koningen Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia. Zijn naam betekent: De Heer is heil. Hij is de zoon van Amos (niet de Bijbelse profeet). In Jesaja 8:3 lezen we dat zijn vrouw ook profeet is. Jesaja omschrijft zichzelf en zijn kinderen als teken voor Israël (8:18). Zijn kinderen geeft hij symbolische namen: ‘een rest zal terugkeren’ (Sear Jasub, Jesaja 7:3) en ‘haastige roof, spoedige buit’ (Jesaja 8:3). Blijkbaar stond het leven van zijn hele familie in het teken van profetie voor de God van Israël. Jesaja is profeet in het koninkrijk van Juda. Het lijkt erop dat Jesaja makkelijke toegang tot de koning en zijn hofhouding had (bijvoorbeeld Jesaja 7:3, 22:15-25). Voor zijn kritische woorden over de leiders van Jeruzalem wordt hij niet vervolgd. In zijn profetieën heeft hij ook veel aandacht voor de volken en landen die Juda omringen. De belangrijkste rol is daarin weggelegd voor het Assyrische rijk, dat tijdens het leven van Jesaja zijn macht sterk uitbreidt. Voor Jesaja blijft centraal staan dat het uiteindelijk God is die de wereldmachten aanstuurt. God bepaalt de wereldgeschiedenis. Van het boek Jesaja, is alleen (het grootste deel van) Jesaja 1-39 door hem geschreven. De andere hoofdstukken zijn door latere leerlingen en leerlingen van leerlingen na zijn dood toegevoegd.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.18.14
Volg ons