Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap
1 september 2001

Concordant of idiolect vertalen?

Prof.dr. Klaas Smelik

Hoe moet men een gecanoniseerde tekst voor lezers of hoorders toegankelijk maken, wanneer de taal waarin de tekst is geschreven, niet meer wordt verstaan? Moet men de tekst zo letterlijk mogelijk weergeven of meer naar de geest vertalen en zich vooral op de boodschap van de schrijvers richten?

Rabbi Jehoeda (tweede eeuw van de christelijke jaartelling) heeft in dit verband opgemerkt: ‘Wie een bijbelpassage vertaalt naar haar vorm [= letterlijk), zie die is een leugenaar; en wie eraan toevoegt, zie die lastert (God)’ (Tosefta Megilla 4 [3], p. 41).

Het vraagstuk is dus reeds in de oudheid gesignaleerd en – opvallend genoeg – zijn de mogelijke oplossingen voor dit probleem reeds in de oudheid voorgesteld. Om Prediker aan te halen: er is niets nieuws onder de zon.

Vier oplossingen

De eenvoudigste oplossing vinden wij bij een Romeins religieus genootschap, de broederschap der Arvalen. De leden van deze elitaire club kwamen elk voorjaar bijeen om een zeer oud ritueel te voltrekken. Het lied dat zij daarbij moesten zingen, was in de keizertijd reeds zo antiek geworden dat de oud-Latijnse tekst geheel verbasterd was geraakt en niemand meer precies wist wat men zong. Toch probeerde men de woorden zo te herhalen als men van de voorgangers had geleerd. In de communicatie met de goden was het belangrijker dat alles precies zo werd gedaan als vroeger, dan dat de deelnemers de taal van de liturgie zouden kunnen verstaan.

Een tweede oplossing, die in de synagoge tot op de dag van vandaag gebruikelijk is gebleven, is om de heilige taal (het Hebreeuws, soms Aramees) in de liturgie te blijven gebruiken, maar deze daarnaast uit de vrije hand te vertalen, of nog beter uitgedrukt: te parafraseren.

Een derde oplossing is om de vorm van de oorspronkelijke tekst te laten voor wat hij is, en de lezers een vertaling te geven die op hen is toegespitst. Dat wil zeggen een vertaling waarbij de nadruk ligt op de taal waarin wordt vertaald (‘de ontvangende taal’ of ‘doeltaal’) en niet op de oorspronkelijke taal (‘de gevende taal’ of ‘brontaal’). Voor geschriften die geen sacraal karakter hebben, is dit de meest gebruikelijke vertaalmethode, maar bij teksten met een zo bijzondere status als de Bijbel of de Koran ligt deze werkwijze niet zonder meer voor de hand.

Er is een tekst uit waarschijnlijk 116 vóór de jaartelling waarin het probleem reeds aan de orde wordt gesteld. Het is het woord vooraf dat de kleinzoon van Jezus Sirach aan de door hem vervaardigde Griekse vertaling van het werk van zijn grootvader heeft meegegeven. Wij citeren hieruit een gedeelte, waarin de vertaler zich tot de lezer richt.

‘U wordt daarom verzocht met welwillende aandacht te lezen en ons te verontschuldigen wanneer, ondanks al de zorg aan de vertaling besteed, mocht blijken dat wij enkele uitdrukkingen niet precies hebben weergegeven. Bij de weergave in een andere taal drukken de woorden nu eenmaal niet volledig uit wat oorspronkelijk in het Hebreeuws is gezegd. Dit geldt niet alleen van dit boek, maar ook van de Wet zelf, de Profetieën en de Overige Boeken, die in de vertaling niet weinig verschillen van wat oorspronkelijk daarin wordt gezegd.’

Met dit laatste verwijst Sirachs kleinzoon naar de Septuaginta, een Griekse bijbelvertaling die in de derde en tweede eeuw vóór de jaartelling in Alexandrië tot stand kwam. Het origineel van de Wijsheid van Jezus Sirach was in de loop der tijd zoekgeraakt, maar dankzij tekstvondsten gedaan in de afgelopen honderd jaar beschikken wij nu weer over een vrij volledige Hebreeuwse tekst. Uit een vergelijking van deze tekst met de Griekse weergave blijkt hoe vrij Sirachs kleinzoon heeft vertaald, veel vrijer dan zijn woord vooraf doet vermoeden.

De oplossing van Aquila

Een vierde oplossing die in de oudheid voor het vertalen van bijbelteksten werd gevonden, is om de voorrang bij de gevende taal (brontaal) te leggen en zo letterlijk mogelijk het Hebreeuws in een andere taal om te zetten, in dit geval het Grieks. De joodse vertaler Aquila uit de tweede eeuw van de jaartelling ging zelfs zover dat hij het woordje dat in het Hebreeuws een lijdend voorwerp kan inleiden en eigenlijk niet in het Grieks (of het Nederlands) kan worden weergegeven, toch ging vertalen. Op deze wijze werd zijn Griekse vertaling minder makkelijk te begrijpen voor een lezer die geen basiskennis van het Hebreeuws heeft. Aan de andere kant kenmerkt zijn vertaling zich door een grote nauwgezetheid en vindingrijkheid. Daarom begroette de joodse gemeenschap deze vertaling indertijd met geestdrift, omdat men had gemerkt dat de vertaling die men daarvoor had gebruikt, de Septuaginta, onvoldoende met de inmiddels canoniek geworden Hebreeuwse versie van de Schrift overeenkwam. Dat kwam trouwens niet alleen omdat sommige vertalers van de Septuaginta nogal vrij te werk waren gegaan, maar ook omdat zij een ander type Hebreeuwse tekst als basis voor hun vertaling hadden gebruikt dan de versie die uiteindelijk canoniek is geworden.

Vertaling Buber en Rosenzweig

Om een grote sprong in de tijd te maken naar de twintigste eeuw: twee Duits-joodse filosofen: Martin Buber (1878-1965) en Franz Rosenzweig (1886-1929) hebben in de lijn van Aquila geprobeerd om de Hebreeuwse Bijbel zo in het Duits te vertalen dat de originele tekst nog goed herkenbaar blijft.

Uitgangspunt voor hun benadering van de Schrift is dat de Hebreeuwse Bijbel oorspronkelijk werd gehoord in plaats van gelezen. In de oudheid werden teksten namelijk niet stil gelezen, zoals nu, maar hardop, zoals bijvoorbeeld uit het verhaal van de Moorse kamerling (Handelingen 8:26-40) blijkt. Hierin wordt verteld dat deze man, op een wagen gezeten, aan het lezen is in de Bijbel. Dan staat er: ‘En Filippus liep snel erheen en hoorde hem de profeet Jesaja lezen’ (v. 30). De kamerling las dus hardop, zo hard dat Filippus hem kon verstaan. Daarom is het klankeffect dat de tekst op de oorspronkelijke hoorders heeft gehad, een belangrijk punt bij het verstaan van de Bijbel en dus ook bij de vertaling.

‘Leitwortstil’

Een belangrijke ontdekking van Buber en Rosenzweig is wat zij ‘Leitwortstil’ noemen. Een ‘Leitwort’ is volgens Buber ‘een woord of woordstam […] die zich binnen een tekst […] op zinvolle wijze herhaalt: wie deze herhalingen volgt, ontsluit of verduidelijkt daarmee voor zichzelf de zin van de tekst […]’. De bijbelse auteurs gebruiken in een perikoop bepaalde woorden zeer geregeld of opvallend om daarmee een bepaald effect op de hoorders van de tekst te creëren en de bedoeling van wat zij schrijven, te verduidelijken. Een mooi voorbeeld is het veelvuldig gebruik van het Hebreeuwse woord jam (= ‘zee’) in het eerste hoofdstuk van het boek Jona (in het totaal elf keer). Op deze wijze wordt dit gedeelte door dit woord getekend. Laten wij niet vergeten dat het woord jam in het bijbels-Hebreeuws een ongunstige connotatie had. De Israëlieten lieten de zeevaart liever aan de Feniciërs over. Jam was bovendien de naam van een weinig sympathieke god in het Kanaänitische pantheon.

Omdat het hier gaat om een typische literaire techniek van de bijbelschrijvers, is het volgens Buber en Rosenzweig van groot belang om zo’n ‘Leitwort’ (in het Nederlands wordt meestal de term ‘motiefwoord’ gehanteerd) ook steeds met hetzelfde woord in de vertaling weer te geven.

Dit noemt men ‘concordant vertalen’. De keuze om op die manier te vertalen is een concessie aan de schrijfstijl van de originele tekst, omdat deze literaire techniek thans zelden wordt gebruikt. Integendeel, het behoort nu tot een goede stijl om woorden te variëren. Vandaar dat in een vertaling waarin de nadruk ligt op de ontvangende taal (doeltaal), men geneigd is om het woord jam in Jona 1 op verschillende wijze te vertalen, ook al gaat daarmee het oorspronkelijke literaire effect verloren.

Ook belangrijke begrippen in de Hebreeuwse Bijbel zullen Buber en Rosenzweig zoveel mogelijk met één woord in het Duits weergeven, dus concordant vertalen. Daarbij schrokken zij er niet voor terug om nieuwe woorden te vormen. De Duitse taal biedt daartoe meer mogelijkheden dan de Nederlandse, maar ook voor een gemiddelde Duitse lezer/hoorder zijn deze nieuw gevormde woorden wel even wennen. De etymologie van een Hebreeuws woord speelde bij deze neologismen een grote rol.

Concordant of idiolect

Hoewel bij een idiolecte vertaling, ditzelfde principe wordt gehanteerd als bij een concordante, wijkt deze vertaalmethode toch op bepaalde punten af. Het gaat bij de idiolecte vertaalmethode namelijk niet om het mechanisch vervangen van een Hebreeuws woord door steeds hetzelfde woord in het Nederlands, zoals bijvoorbeeld Albert Koster werkt in zijn strikt concordante vertalingen (zie MAW 19/2 [2000], red). De aanduiding ‘idiolect’ (van de Griekse woorden idion, ‘het eigene’, en legein, ‘zeggen’) verwijst in de eerste plaats naar de nauwe band die er bestaat tussen vorm en inhoud. Deze band wil men bij de vertaling zo min mogelijk verbreken. Wie de vorm van een tekst wijzigt, verandert ook de inhoud. Daarom moeten vorm, sfeer en dynamiek van het origineel in de vertaling zoveel mogelijk behouden blijven. Een poëtische tekst dient als poëzie te worden vertaald; een gedragen toonzetting moet ook in de vertaling gedragen overkomen; een liturgisch gedeelte dient in de weergave liturgisch van klank te blijven. En dan steeds in een vorm die het origineel zo dicht mogelijk benadert en die waar nodig ook het ritme van de oorspronkelijke tekst overneemt. Door de vorm zoveel mogelijk te handhaven stelt de vertaler een hoorder/lezer die het Hebreeuws niet machtig is, toch in staat vertrouwd te raken met de specifieke stijl van de bijbelschrijvers.

De waarde van het woord

Deze schrijfstijl kenmerkt zich door een karigheid aan woorden, waardoor de woorden die wel worden gebruikt, meer nadruk en betekenis hebben dan in onze tijd gebruikelijk is, waar zelfs een pak melk door een overdaad aan tekst wordt bedekt. Daarom dient bij de vertaling aan elk woord van een bijbelse tekst afzonderlijk aandacht te worden besteed. Bij zowel een concordante als idiolecte vertaling, wordt dan ook in principe elk woord van de grondtekst weergegeven. In zoverre sluiten beide methoden goed aan bij de bijbelse schrijfstijl.

Binnen de bijbelse theologie speelt een aantal woorden, zoals ‘gerechtigheid’, ‘bevrijding’, ‘goed’ en ‘kwaad’, een belangrijke rol. Voor het verstaan van de teksten is het daarom van belang deze woorden zoveel mogelijk concordant te vertalen, zodat de grotere verbanden die binnen de Bijbel door het herhalen van deze woorden ontstaan, voor de gebruiker van de vertaling zichtbaar blijven. Op dit punt stemmen concordante en idiolecte vertaalwijze dus overeen.

Moeilijk blijft moeilijk

Wanneer de originele tekst dubbelzinnig of zonder meer duister is, zal men bij een idiolecte of concordante vertaalwijze niet proberen om deze problemen op te lossen door een eenduidige Nederlandse vertaling te produceren. Wanneer het Hebreeuws voor de oorspronkelijke lezer moeilijk of dubbelzinnig moet zijn geweest, zal ook de vertaling dat voor een hedendaagse hoorder/lezer dienen te zijn. Desnoods zal men in een voetnoot een alternatieve vertaling geven. Ook de natuurlijke neiging die iedere vertaler voelt om de tekst te generaliseren, te normaliseren of te verfraaien, wordt bij deze vertaalmethoden onderdrukt. De vertaling mag niet duidelijker, niet minder weerbarstig maar ook niet aangepaster worden dan de oorspronkelijke tekst was.

Om van dit laatste een voorbeeld te geven. Wanneer in 1 Koningen 14:10 wordt gesproken van ‘wie tegen de wand plast’, zal men volgens de concordante evenmin als de idiolecte methode deze zegswijze weergeven met ‘allen van het mannelijk geslacht’ of een vergelijkbaar eufemisme, zoals in de meeste Nederlandse vertalingen is gedaan. Ja, het gaat zelfs zover dat in de moderne edities van de Statenvertaling, die hier oorspronkelijk ‘die aan de wandt pist’ had, dit heeft vervangen door de omschrijving, ‘wat mannelijk is’. Men kan zich afvragen of vertalers hun lezers werkelijk moeten lastigvallen met hun preutsheid.

Wat te doen met idioom en syntaxis?

Een punt waarin de concordante en idiolecte vertaalmethode weer wel van elkaar verschillen, is de vraag hoe men bijbels-Hebreeuws idioom moet weergeven. Wanneer men Genesis 12:4b weergeeft met: ‘En Abram – zoon van vijf jaren en zeventig jaar bij zijn uittrekken uit Haran’, heeft men concordant vertaald. Op een Nederlandstalige lezer maakt deze zin echter een vrij merkwaardige indruk, terwijl het origineel toch normaal bijbels-Hebreeuws is. Volgens de idtolecte methode zal men in zulk soort gevallen concessies moeten doen om verkeerde suggesties te vermijden. Punt van discussie blijft de mate waarin men dit doet.

Een tweede probleem dat zich voordoet, is de verhouding tussen de syntaxis van de bijbelse talen (Hebreeuws, Aramees en Grieks) ten opzichte van het Nederlands. Wanneer men bijvoorbeeld de Griekse zinsbouw zonder meer in het Nederlands overneemt, krijgt men in de vertaling een veelvuldig gebruik van participia, hetgeen in het Koinè-Grieks normaal taalgebruik was, maar in het Nederlands zeer ouderwets overkomt.

Een voorbeeld: ‘Jozef nu, de man van haar, rechtvaardig zijnde en niet willende haar aan de kaak stellen, wenste op verborgen wijze van haar te scheiden’ (Matteüs 1:19). Heeft het zin om hier de Griekse zinsbouw zoveel mogelijk over te nemen?

Woordspelingen

Een ander probleem vormen de woordspelingen in de bijbeltekst, die uiteraard op de mogelijkheden van de brontaal zijn gebaseerd en daarom niet zonder meer concordant kunnen worden weergegeven. Neem nu bijvoorbeeld Amos 8:2. Het vers is als volgt weergegeven in de idiolecte Vertaling om voor te lezen:

Hij zei:
Wat zie je, Amos?
Ik zei: Een mand met rijp ooft.
De HEER zei tot mij:
Overrijp is de tijd voor mijn volk Israël,
ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan.

In de Statenvertaling lezen wij echter:

‘Ende Hy seyde; Wat siet gy Amos? ende ick seyde, Eenen korf met somervruchten: doe seyde de HEERE tot my; Het eynde is gekomen over mijn volck Israël, ick en sal het voortaen niet meer voorby gaen’.

Het voornaamste verschilpunt ligt in de weergave van een Hebreeuwse zinswending die de Statenvertalers met ‘het eynde is gekomen’ hebben weergegeven, maar die in de Vertaling om voor te lezen luidt: ‘overrijp is de tijd’. Hoewel de Statenvertaling hier concordanter is dan de idiolecte, is de tweede toch idiolecter. Het gaat hier namelijk om het weergeven van een woordspel, zoals ook blijkt uit de noot die in de Vertaling om voor te lezen bij dit vers is opgenomen: ‘In deze verzen vinden we een woordspel met de uitdrukkingen kaïts – zomer(fruit), hier: rijp ooft, en keets – einde. De uitdrukking ‘het einde (keets) is gekomen’ is hier weergegeven met ‘overrijp is de tijd’.

Tijden in Hebreeuws

Een ander punt is de weergave van de ‘tijden’ in het bijbels-Hebreeuws. De grammaticale aanduiding is hier tussen aanhalingstekens gezet, omdat het bijbels-Hebreeuws in tegenstelling tot de latere stadia van deze taal geen tijden in onze zin kent. Wat men gewoonlijk imperfectum noemt, moet soms met een tegenwoordige, soms met een verleden, soms met een toekomende tijd worden weergegeven, terwijl er ook nog andere mogelijkheden zijn. Ook hier zien wij een onderscheid tussen concordant en idiolect vertalen. Zo kiest de Frans-joodse vertaler A.N. Chouraqui ervoor om bij het weergeven van tijden concordant te werk te gaan, hoewel dit grammaticaal niet te rechtvaardigen is.

Tot slot

Wij stellen vast dat concordante en idiolecte vertaalwijze in belangrijke mate overeenkomen, zeker vergeleken met de dynamisch-equivalente vertaalmethode. Maar er is ook een wezenlijk onderscheid. Dit onderscheid heeft te maken met het streven naar een verstaanbare vertaling, maar meer nog met grammaticale en lexicale overwegingen. Het lexicon van het Hebreeuws is afwijkend van het Nederlands. De bijbels-Hebreeuwse woordenschat is beperkter in omvang en woorden hebben een veel ruimere betekenis dan een gemiddeld Nederlands woord. Dit maakt een uitsluitend concordante vertaalwijze minder geschikt. De idiolecte vertaalmethode houdt daarentegen enerzijds vast aan de verworvenheden van de concordantie zonder zich anderzijds in het extreme te verstrikken.

Prof.dr. K.A.D. Smelik is hoogleraar Hebreeuws, Oudtestamentische vakken en Judaïca aan de Universitaire Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel, België.

Bronvermelding

K.A.D. Smelik, ‘Concordant of idiolect vertalen?’ in: Met Andere Woorden 20/3 (2001), 3-9.

Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschapv.4.18.14
Volg ons