2Dit zegt de HEER:
Het volk dat aan vernietiging ontkomen was
ervoer in de woestijn mijn goedheid;
Ik ging Israël voor en gaf het rust.
3– Van ver is de HEER naar mij toegekomen. –
Ik heb je altijd liefgehad,
mijn liefde zal je altijd vergezellen.
4Ik breng je weer tot bloei.
Je zult weer dansen en lachen
en de tamboerijnen laten klinken.
5Op Samaria’s bergen zul je wijngaarden planten,
en mogen eten van de eerste vruchten.
6De dag breekt aan
dat in Efraïm de wachters op de bergen roepen:
“Kom, laten we op weg gaan naar de Sion,
naar de HEER, onze God!”
7Dit zegt de HEER:
Juich van vreugde over Jakob,
jubel aan het hoofd van alle volken,
roep het uit, zing een lofzang:
“De HEER heeft zijn volk gered,
en wat er van Israël nog overbleef bevrijd.”
8Ik laat hen uit het noorden terugkeren
en breng hen samen van de einden der aarde.
Ook blinden en lammen komen mee,
ook zwangere vrouwen, en vrouwen in barensnood.
In dichte drommen keren ze terug.
9Zij komen terug in tranen,
ze heffen smeekbeden aan,
en Ik zal hen leiden.
Ik breng hen naar stromende beken
en voer hen over geëffende wegen;
daar kunnen zij niet struikelen.
Want Ik ben voor Israël een vader,
en Efraïm is mijn eerstgeboren zoon.
10Volken, luister naar de woorden van de HEER,
vertel het verder op de verste eilanden:
Hij die Israël verstrooid heeft,
zal het samenbrengen en het hoeden,
zoals een herder zijn kudde.
11Want de HEER verlost het volk van Jakob,
Hij bevrijdt hen uit de hand die sterker was dan zij.
12Zij komen juichend naar de Sion,
stralend van vreugde om de gaven van de HEER:
graan, wijn en olie,
geiten, schapen en runderen.
Zij gedijen als een waterrijke hof,
nooit meer zal het hun aan iets ontbreken.
13Meisjes dansen vrolijk in het rond,
jongens en grijsaards dansen mee.
Hun rouw verander Ik in vreugde, Ik troost hen,
hun verdriet vergeten zij.
14De priesters schenk Ik overvloedig offervlees.
Ik overstelp mijn volk met al het goede
– spreekt de HEER.